boomstructuur: startpagina >
AZ-index > artikelindex S > artikel


Sint-Martinus

Parochie Strijtem
In 1146 werd de parochie Strijtem finaal overgedragen aan de abdij van Ninove. Eeuwenlang waren de parochies Strijtem en Borchtlombeek met elkaar verbonden o.a. door één pastoor voor de beide parochies (eventueel met een onderpastoor voor Strijtem). Dit tot 1761, toen Strijtem een eigen pastoor kreeg, een 'primus pastor'. Vandaar een opdeling in drie grote perioden.


1. - 1146

1.1. Sint-Martinus werd de patroonheilige van de parochie. Vermoedelijk op aangeven van de feodale heer die Sint-Martinus ook als patroonheilige vereerde.

1.2. Volgens een oorkonde uit 1146 hingen de kerken van Borchtlombeek en Strijtem toen af van de moederkerk in Liedekerke, ‘ecclesia de Ledechercha cum appenditiis suis, videlicet Lumbeca et Strithem’. Zijn beide parochies in de 9e eeuw (1) ontstaan als appendicia van de grotere parochie Liedekerke? Of zijn zij in de 9e eeuw begonnen als ‘Eigenkerk’ (2), maar wanneer werden zij dan afhankelijkheden van de parochie Liedekerke? Waarschijnlijk hield die afhankelijkheid o.a. in dat de pastoor van Liedekerke, in rechte ook pastoor zijnde van Borchtlombeek en Strijtem, in feite de pastoor van de parochies Borchtlombeek of Strijtem ter benoeming voorstelde aan de bisschop; twee parochies die reeds vroeg feitelijk een eigen omschrijving en een eigen patrimonium hadden. (3) Daarbij stelt zich ook de vraag of de kerken van Borchtlombeek en Strijtem voor 1146 bijwijlen/frequent dezelfde pastoor hadden.

1.3. Pastoor
1092 (tot 1140?): Waltelmus, o.a. pastoor van Liedekerke en afhankelijkheden Borchtlombeek en Strijtem.

1.6. Pastorie
Waarschijnlijk verbleef de bedienaar dicht bij de kerk in het ‘prochiaens huys'. (Waar later het kostershuis stond?)


-----------------------------------------------------------------
(1) Volgens o.a. Hervé Hasquin e.a. ‘klimt de oorsprong waarschijnlijk op tot de 8e eeuw’ in ‘Gemeenten van België 1, 2.’, Gemeentekrediet van België, La Renaissance du livre, 1980. Aldaar pp. 127, 1071.
(2) Waarbij de eigenaar van de grond waarop de kerk stond, meestal de feodale heer, de bedienaar in de kerk aanstelde en ook kerkelijke inkomsten opstreek.
(3) J. Verbesselt: ‘Het Parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw’ Deel XXIII Dekenij Halle V, Koninklijk Geschied- & Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, 1991, 572 p. Aldaar pp. 166-167.

2. 1146 - 1761

2.1. Door betwisting van de abdij van Jette-Dielegem over het bezit van tienden en altaarrechten, duurde het van ca. 1140 tot 1146 vooraleer de overname van de kerken Liedekerke, Borchtlombeek en Strijtem door de abdij van Ninove in een bisschoppelijke oorkonde definitief werd bezegeld. (1) Daardoor kwam ook een einde aan de afhankelijkheid van de kerk van Liedekerke.
Uit de verdeling van de tienden in 1188 kan worden afgeleid dat de pastoor van Borchtlombeek toen ook al de kerk van Strijtem bediende. In 1294 kreeg hij er een socius bij, een helper. Eeuwenlang bediende daarna doorgaans een kapelaan/onderpastoor, die op de pastorie van Borchtlombeek woonde, de kerk van Strijtem. Ook al bleef de parochie Strijtem bestaan toch was er o.a. in 1666 sprake van een afhankelijkheid, ‘Ecclesia sancti Amandi Lombece Castelli cum appendice de Strijthem’. Bijna een eeuw later, in 1761 kreeg de parochie Strijtem een eigen pastoor, onafhankelijk van de kerk van Borchtlombeek.

2.2.1. Pastoors en onderpastoors
Allen pastoor of onderpastoor te Borchtlombeek.
Zo was pastoor Razo er in 1281 toe gehouden alle weken te Strijtem een H. Sacramentsmis te lezen.
Abt Ferdinand De Moor schreef in 1687 dat hij monnik Henricus Van Bellinghen had benoemd ‘tot onderpastoor te Strijtem, doch in feite komt dit aldaar overeen met het pastoorschap.’

2.2.2. Kosters
De oudst gekende koster is Antoon Van Bossuyt, alvast van 1587, met enkele onderbrekingen (2), tot lichtmis 1620. Het was Laureis Van Ghindertaelen die hem opvolgde en deze bleef zeker tot 1635 in dienst. Werd hij opgevolgd door Steppe Adriaan? Vast staat dat diens zoon, Judocus Steppe koster was, zeker van 1654 tot 1696. Hij werd opgevolgd door zoon Jacobus Steppe die overleed in 1736. Opnieuw was het een zoon die opvolgde: Josephus Steppe.
Zij mochten gratis wonen in de kosterij, kregen een 'cleyne gagie' voor hun dienst in de kerk. In de loop der jaren streken ze ook speciale vergoedingen op voor het smeren en opwinden van het uurwerk, het oppoetsen van de kandelaars, het verstellen van kerklijnwaad, het 'oppassen' van de godslamp, het luiden van de klok, ... Ook maakten zij de kerk- en armenrekeningen op en 'bedienden' de bedevaarders die de H. Blasius kwamen vereren. (3)

2.2.3. Hondenslagers
In de kerkannalen van Strijtem uit 1660 werd hij ‘honsclapper' genoemd en als vergoeding kreeg hij 3 sisters rogge, wat in 1667 gelijkstond met 6 gulden en 6 stuivers. Dat jaar kreeg hij er nog een paar nieuwe schoenen bij ter waarde van 2 gulden 8 stuivers. Van 1721 tot 1747 was Guilliam de Voghel de honsclapper: ‘aen guill. de voghel 3 sist coren Lennicksche maete, gage voor het goede slaen van de clappe en het uytjaghen vande honden uyt de kercke'. Dus moest hij de honden buitenhouden en bijtijds ‘clappen' of kleppen, dit is gelijkmatig slaan op de klokwand om de gelovigen op te roepen naar de kerk te komen.
Als ordebewakers waren de hondenslagers de voorlopers van de kerkbaljuws of suisses.

  2.5.1. Kerkgebouw
 

In 1641/1652 getekend door Philips de Deyn.
 

Een klein wit kerkje, ca. 20 m lang, niet breder dan 8 m, samen met de sacristie (links aangebouwd) minder dan 200 m² groot, omringd door het kerkhof waarop ook bomen stonden.
Dit uitzicht bleef nagenoeg behouden tot een stuk in de 18e eeuw. Wel waren er in de jaren 1702-1703 herstellingen aan dak en toren. Deze kreeg zelfs een nieuw kruis en een nieuwe haan. Maar aan de sacristie wouden de Strijtemse kerkmeesters geen herstellingen uitvoeren, dat moest de ‘thiendeheffer', de abt van Ninove doen. De kerkmeesters spanden tegen hem zelfs een proces aan. Bij zijn visitatie in 1704 stelde de abt vast dat de sacristie bijna helemaal in puin lag (4). Daarop gaf hij toch opdracht ze op kosten van de abdij te herstellen. Bij zijn volgende visitatie in 1711 vond hij de kerk in behoorlijke staat en goed onderhouden.
Maar een goede vijftien jaar later bleek de toren dan toch te bouwvallig en moest afgebroken, herbouwd worden. Opnieuw vonden de Strijtemse kerkmeesters dat de abt van Ninove moest meebetalen en in 1727 kwamen ze tot een overeenkomst: de abt beloofde ‘tsijnen coste ende laste te doen afbrecken den tegenwoordighen thoren soo verre als denselven sal moeten afgebrocken worden ende denselven in den aenstaenden somer des jaers XVIIC achtentwintich t'sijnen voors coste doen heropbouwen ende daer toe te leveren den haudt, den noodighen arduynsteen, carreelsteen, calk, savel, …'; de kerkmeesters zelf moesten 1800 gulden bijdragen. In 1731 was de toren afgewerkt (en betaald); die datum stond gebeiteld boven het portaal. Een jaar later werd rechts een nieuwe sacristie aangebouwd, links werden in 1733-1734 de muren van het schip en de oude sacristie doorbroken om een smalle zijbeuk aan te bouwen. Daarmee werden kerk en sacristie samen vergroot tot 250 m². (5)

 
2.5.2. Hoofdaltaar
Bij zijn bezoek in 1610 stelde de deken vast dat het altaar middendoor was gebroken en dat het met latten samengehouden werd.
 
2.5.4. Voor 1752 moet er een eenvoudige preekstoel hebben gestaan, maar rond 1750 bestelde pastoor J. Vastersavents bij de Brusselse beeldhouwer Jacobus de Coninck (6) een nieuwe ‘predickstoel' die begin 1752 in de kerk werd geplaatst (7).
 

foto 2009
 

Voor die, toch wel mooie ‘predickstoel' werd ongeveer 1400 gulden betaald, bedrag verzameld dankzij giften, alsook door de verkoop van bomen uit een kerkelijk bos en eveneens gespijsd met een legaat van J. Fr. Huybrechts, heer van Strijtem. De predikstoel die er voor 1752 stond werd verkocht aan schrijnwerker Aert Moons uit Strijtem. Hij betaalde er 2 gulden voor!
Op de sokkel sneed Jacobus de Coninck de symbolen van de vier evangelisten, op de kuip bloemornamenten en in een medaillon O.-L.-Vrouw met kind.

 
2.5.6. Klokken
Volgens een decanaal rapport uit 1774 hingen er in de toren drie klokken:
De zwaarste was van 1638 en werd toen in Nijvel door Jan Tordeur gegoten. De middelgrote, ‘weghende in vlaems ghewichte 1135 pondt' en de kleinste ‘weghende 835 pondt' werden op 18 augustus 1750 gekocht van de abdij van Geraardsbergen. De middelgrote werd in 1763 hergoten en de kleinste was al hergoten in 1739.
 

2.6.1. Pastorie
Vermoedelijk in de tweede helft van de 12e eeuw ging de pastoor (witheer zijnde en ook pastoor van Borchtlombeek) op (vrije) eigendom van de abdij van Ninove wonen, nabij het hof te Kattem.
Omstreeks 1638 bouwde de abdij een nieuwe pastorie aan de Voetbeek (aan de huidige Kloosterstraat).

 
2.6.2. Kostershuis
In 1496 stond dichtbij de kerk het toen nog genaamde 'prochiaens huys' of de pastorie; echter de pastoor woonde er niet, wel op Kattem. Verwees ‘prochiaens huys' naar voegere tijden toen de pastoor er woonde, of verbleven er nadien toch nog enkele onderpastoors die in Strijtem fungeerden? Zeker is dat de koster er in 1496 al woonde: 'des prochiaens huys aldaer toebehoorende der kercke ende den heylighen gheest ende by den costere bewoent'. Het was het enige huis dat met de aanpalende gronden gedurende eeuwen tot de kerk- en armengoederen behoorde. In de geuzentijd werd de kosterswoning verwoest, maar in 1621 met schuur en stallingen weer volledig nieuw opgebouwd; koster Laureis Van Gindertaelen nam er nadien zijn intrek. Het hele huisgebinte was toen nog van hout en de wanden werden met leem bepleisterd, het dak bedekt met stro.
 




-------------------------------------------------------------------
(1) Dit door toedoen van Ywanus van Aalst die zijn feodale rechten over de parochie(s) had afgestaan.
(2) Zo ontving de koster van Borchtlombeek in 1600-1601 drie sisters rogge 'bij faulte van Antoen van Bossuyt costere'. Ook in 1605-1606 werd koster van Bossuyt vervangen en eveneens in 1618-1619, toen door Christiaen Goossens, die ook werd vergoed.
(3) Joos, Jacobus, Jozef Steppe waren eveneens dikke boeren en ... ook schepen en schoolmeester!
(4) Abt Dionysius Freysers in zijn dagboek.
(5) Volgens kadastraal plan uit 1857 van landmeter Fr. van Snick, in parochiearchief. Het kerkhof was toen 1450 m² groot.
(6) Deed ook het snijwerk van de preekstoel in O.-L.-V.-Lombeek.
(7) Daar de pastoor na het concilie de preekstoel niet meer beklom heeft men in Strijtem al vlug, in 1965, die predikstoel naar achteraan in de kerk versleept.

 

3. 1761 -

3.1. Door de benoeming van pastoor Goethals als ‘primus pastor' werd in 1761 de zelfstandigheid van de parochie Strijtem bevestigd. Maar rond 1800 schrapten de Fransen een aantal ‘kerkjes' als parochiekerk, waaronder Strijtem. Dit had voor gevolg dat de Strijtemnaren opnieuw ‘officieel' tot Borchtlombeek behoorden en dat pastoor Hoebrecht niet als pastoor bezoldigd werd. Tot ca. 1830 heeft hij moeten strijden voor de hernieuwde erkenning van Strijtem als zelfstandige parochie, hierin gesteund door baron Van Volden, P. Bernardus Velge en ‘natuurlijk' ook door de Strijtemnaren.

3.2.1. Kerkfabriek
3.2.1.1. Voorzitters
18xx - 24/2/1916: Servranckx Johannes Franciscus
1916 - 19xx: Evenepoel Gustaaf
3.2.1.2. Leden
11/1/2007 - 20/4/2018: Ballon Gabriël Luc

3.3.1. Pastoors
dec. 1761 - 6/2/1791: Goethals Petrus/Josephus
23/2/1791 - 1807: De Clercq Philippus/Gregorius, beëdigd priester
1807 - 25/11/1831: Hoebrecht Joannes-Baptista
1832 - 1834: Winckeleer Jan-Baptist
27/12/1834 - 15/3/1863: Le Grand Petrus Matheus, zorgde voor een totale verbouwing en vergroting van het kerkschip.
1863 - 27/7/1864: De Smedt Hendrik Jan
23/12/1864 - 19/3/1867: Biddeloo Petrus Jacobus
24/5/1867 - 7/7/1884: De Coster Carolus Ludovicus
26/7/1884 - 30/1/1898: De Bondt Carolus
23/2/1898 - 4/2/1907: Cuylits Jean-Paul, gaf aan de kerk haar huidig specifiek voorkomen.
5/3/1907 - 1933: Van den Houte Carolus/Karel, bouwer van de parochiezaal
17/12/1933 - 25/8/1950: Minne Armand, richtte op 11/2/1934 de Congregatie van O.-L.-V.-Onbevlekt opnieuw op.
29/10/1950 - 16/12/1979: Magnus Felix

3.3.2. Kosters
Koster Josephus Steppe stierf in 1771, maar geen van zijn zonen nam het kosterschap over. Toch bleef het in de familie, want een neef uit Borchtlombeek, Michaël Steppe, werd vanaf 1764 geleidelijk aan zijn opvolger. Toen Michaël in 1817 overleed had zoon Joannes-Baptista hem al meermaals vervangen en hij volgde zijn vader dan ook op. 'Officieel' bleef Joannes-Baptista koster tot aan zijn overlijden in 1884, maar hij was intussen al vervangen door zoon Anselmus. Deze was al vroeger, vanaf 1852, nadat er in de kerk een orgel was geplaatst, orgelist geworden. Vanaf oktober 1898 werd Anselmus geholpen door Edward Verlie, die hem vanaf januari 1900 ook opvolgde en koster/orgelist bleef tot aan zijn dood in 1917. Op de begrafenis van burgemeester de Failly in juni 1919 mocht zijn nog jonge zoon Alfons als koster-orgelist voor het eerst in een plechtigheid op het orgel spelen (1). Dat bleef hij doen tot hij in 1959 overleed. Na hem moesten de pastoors van Strijtem het zonder koster stellen, maar er was wel G. Van Den Eede die vanaf november 1960 het orgel bespeelde en later kwam er ook hulp van Yves Van Schepdael.

3.3.3. Kerkbaljuws of suisses
In 1875 werd Jan-Baptist Van Vaerenbergh uit Eizeringen aangesteld als kerkbaljuw of in de volksmond suisse. Zo genoemd omdat hij gekleed was als een soldaat van de pauselijke Zwitserse garde, in uniform met steek, bandelier en hellebaard. (2) Op 2 april 1875 werd zijn opdracht schriftelijk vastgelegd: er voor zorgen dat er in de kerk niet gepraat wordt, dat de gelovigen niet achteraan blijven rechtstaan, dat de stoelen niet verplaatst worden en dat niemand de trap naar het doxaal opklimt als hij er niet hoort. Jan-Baptist overleed op 9 oktober 1916 en werd opgevolgd door Alexander Van de Perre uit Strijtem. Na diens overlijden op 23 maart 1935 werd Jan Van den Spiegel uit Borchtlombeek de derde suisse en hij bleef het tot aan zijn dood op 27 september 1953. Na hem werd geen suisse meer aangesteld.

 

3.4.1. Kerkgebouw aan het Strijtemplein
Na 123 jaar zonder grote verbouwingen waren in 1857 dak en muren van het schip ‘… tellement mauvais … qu'aucune réparation utile ne peut y être faite'. Bovendien was de kerk te klein geworden: ‘… à peu près la moitié des fidèles de la commune et ceux des hameaux voisins … qui assistent régulièrement les dimanches et les jours fériés aux offices divins, sont obligés de rester en dehors de l' Eglise'. Zo schreef de kerkfabriek aan de hogere overheid; op 8 april 1858 kwam vanuit Brussel de toelating tot verbouwen en daarop begon de afbraak. De ruwbouw met afmetingen 39 x 18 m, naar een plan van de Brusselse architect Louis Spaak, kwam klaar begin 1859 (3), de afwerking begin 1860; totale kostprijs ca. 60000 fr. De oude bevloering werd toen weggenomen, zo ook de aanwezige grafstenen. Deze van de baronnen van Volden werd verplaatst naar de zijbeuk voor het Lievevrouwaltaar. Pas in 1875 kwam Mgr Anthonius, hulpbisschop van Mechelen, de voor de gelegenheid mooi versierde kerk wijden. (4)
De toren bleef intussen behouden, maar niet voor lang want op 4 april 1897 stelde de kerkfabriek: ‘Overwegende dat het herstelde torentje van 1731 zeer bouwvallig is, volgens het gedacht van een deskundige niet meer kan hersteld worden, wordt besloten op kosten van de kerkfabriek de toren te doen heropbouwen.' (5) In zijn twee eerste plannen tekende de Brusselse architect Jules Rau een eenvoudige torenspits, plannen die unaniem aanvaard werden door ‘les paroissiens les plus instruits', echter niet door de Koninklijke Commissie voor Monumenten. Dan maar het advies van de Commissie gevolgd, een spits met ‘peer' (6). De kerkfabriek vreesde voor de hogere kosten, maar pastoor Cuylits dreef door. Uiteindelijk ging men in Brussel akkoord met het vijfde plan, een 78,79 m (tot onder het kruis) hoge toren met in de torenspits een korte ronde peer van ongeveer 3,5 m diameter. Op 6 mei 1901 gaf de Bestendige Deputatie de toelating de nieuwe toren te bouwen voor de globale som van 26900 fr. Begin 1903 stond die ‘Cuylits-toren' er en kon in de torennis het ruiterbeeld van Sint-Maarten geplaatst worden (7).
Uiterlijk is sindsdien de kerk nagenoeg ongewijzigd gebleven. Wel werden in 2012 dak en toren gerestaureerd zodat de 'peer' opnieuw blonk. Op 10 augusutus 2012 werd de kerkhaan weer op de torenspits geplaatst.
In 2003 werd de dorpskern van Strijtem met o.a. de kerk geklasseerd.

 

foto 2010

 
3.4.2. Hoofdaltaar
‘Anno 1791 in ecclesia de Strijthem erectum est novum summum altare per fr. fauveau habitanten Ninovae, nostra ecclesia solvit omnino'. (8) Het huidige houten portiekvormig altaar werd dus in 1791 door Frans Fauveau, meester-schrijnwerker uit Ninove, in de kerk geplaatst en toen door de kerkfabriek volledig afbetaald. Waarschijnlijk werd het in 1864 bijgewerkt door Jos Van Der Plas (9).
Het schilderij op doek (2,25 x 3 m) dat de hemelvaart van Onze-Lieve-Heer voorstelt, zou dateren uit de 17e eeuw; de schilder is onbekend. Het werd in het altaar ingepast en ca. 1792 ook gerestaureerd. Op de altaartafel in de vorm van een sarcofaag, zette Frans Piret, meester-beeldhouwer uit Meerbeke, in 1792 een nieuw tabernakel. Dit werd in 1889 vervangen door een draaitabernakel, versierd met horens van overvloed, een hostie met kelk en gevleugelde engelenkopjes.
De altaartafel vooraan, afkomstig uit de door watersnood geteisterde kerk van Hontenisse in Zeeuws-Vlaanderen, werd geplaatst in 1964.
Vanaf 1970 konden pastoor en lectoren zich beter verstaanbaar maken dankzij een geluidsinstallatie.
 
3.4.3. De calvariegroep met twee knielende engelen op de triomfbalk boven de kooringang zou volkskunst zijn uit de 17e eeuw. (10) Zekerder is dat de tekst ‘Aanschouw het kruis waar uw Verlosser u het leven terugschonk' van pastoor Cuylits is.
 
3.4.5. In de jaren (19)50 werden de kleine kerkstoelen vervangen en de ‘eigen' stoelen geleidelijk afgeschaft. In 1975 verving men de knielstoelen door zitstoelen.
 

3.4.6. Glasramen
Pastoor Cuylits liet twaalff glasramen plaatsen. Ze dragen de jaartallen 1901, 1902, 1903 en werden vervaardigd door Henri Heyden, met de vermelding Spontin of Ganshoren. Daarbij heeft pastoor Cuylits zeker de didactische pancarten (68 x 51 cm) getoond die hij zelf had ontworpen voor de catechese en sommige afbeeldingen erop werden haast volledig overgenomen. Zo zijn ‘De dood van de rechtvaardige’ en ‘De dood van de zondaar’ (glasraam ‘Dood en Oordeel’) identiek aan de afbeelding op de pancarte. (11)
De ramen werden bekostigd dankzij schenkers wier naam/gelaat werd gebrand in het door hen geschonken glasraam.

* Glasramen links:
- O.-L.-Vrouw van de Rozenkrans
Geschonken door Lucie Billen.
O.-L.-Vrouw overhandigt de rozenkrans aan de heilige Dominicus (12e eeuw) en aan de heilige Catharina van Siëna (14e eeuw)..
In het beneden gedeelte laaien de vlammen van het vagevuur. Engelen brengen rozenkransen aan, middel om uit de vlammenzee verlost te worden. In het vagevuur loutert niet alleen politicus Charles Woeste, die te Elsene tegen pastoor Cuylits klacht indiende, maar ook zuster Deodata, de toenmalige overste van het klooster der Franciscanessen te Borchtlombeek.

- Heilige Elisabeth van Hongarije
- Heilige Barbara
- Heilige Genoveva
- Dood en Oordeel
- Het Paradijs

* Glasramen rechts:
- Sint-Martinus van Tours
Felix Cuylits, broer van pastoor Cuylits, schonk het glasraam en wordt afgebeeld als Sint-Martinus. De pastoor biedt de heilige de kerk van Strijtem aan.
In het onderstuk rechts heeft een koe haar hoornen in de buik van een vloekende man gestoten. Links toont de duivel de bloedende hoorn spottend aan Sint-Martinus. Deze geneest de man, met de woorden ‘Vloek niet meer’.

- Heilige Blasius
- Heilige Franciscus
Geschonken door het gezin Servranckx. Sint-Franciscus spreekt tot de zwaluwen en een groepje (met vooraan Franciscus Servranckx?) luistert.
Het linker onderstuk verwijst naar de grote liefde van Franciscus voor Christus. ‘Christus omhelst zijnen minnaar Franciscus’. Rechts weerstaat Franciscus aan ‘de verleiding van eener onkuische vrouw’. Zijn bed staat plots in brand en de vrouw neemt de vlucht.

- Heilige Isidoor
- De dood
- De hel

3.4.7. Muurtekeningen
Henri Heyden realiseerde eveneens de muurtekeningen en bracht er het jaartal 1904 op aan. Ook hier werden sommige afbeeldingen van op de pancarten van pastoor Cuylits overgenomen. Zo werd de tekening van het 8e gebod volledig gekopieerd. (11)

In 2007 werden de muurtekeningen van de muren gehaald. In 2018 begon het bedrijf Chebie Productions uit Sint-Martens-Latem aan de restauratie ervan. Sommige delen, verpulverd in de loop der jaren, moeten daarbij vervangen worden. Hopelijk zal de restauratie eind 2023 klaar zijn en kunnen de tekeningen dan weer op de muren gekleefd worden.
 
3.4.8. Orgel en doksaal
Geplaatst in december 1852 door Josephus Cappuyns uit Mechelen.
‘Een heel bescheiden dorpsorgeltje, dat desondanks bij improvisaties zijn klankenpalet laat gebruiken en ontplooien tot voornaamheid, zonder sentimentaliteit. Het herinnert nog sterk aan heel wat kenmerken van het post-rococo: gespijkerde windlade, kleurmogelijkheden middels bas en diskantregisters van de Montre Sup, Viola Sup, Trompet bas en sup , en Clairon bas. Opmerkelijk speels en helder is er het Fluitje 4 , en overtuigend klinkt het plenum.' (12)
Revisies: o.a. in 1970-1971 door de Fa. Aerts en Castrel uit Duffel, in 1993-1994 door G. Potvlieghe uit Denderwindeke.
Beschermd bij K.B. van 11 september 1979.

Omstreeks 1902 liet pastoor Cuylits boven het orgel een geraamte (13) met kroon hangen, dat ook wat steun vond op een dwarsbalk.
 


Verbonden met het torenuurwerk bewoog de linkerarm van het geraamte samen met de
wijzers van het binnen-uurwerk ernaast en duidde zo de tijd aan, met de rechterarm
sloeg het om het half uur op een gong, terwijl schudde het doodshoofd. (14)

 

Tot 1962 moest het torenuurwerk worden opgewonden, maar dan werd het geëlektrificeerd. Dat lukte echter niet voor de mechanische aandrijving van het geraamte dat sindsdien, zoals het geraamten past, beweegloos bleef. Men heeft dan het orgel ook meer naar voren geschoven, zodat het geraamte minder goed zichtbaar werd. Maar nog steeds staat er op de dwarsbalk onder het geraamte: De dood is de straf der zonde. En op de overspannende boog: Mensch, gedenk bij ‘t uur dat slaat, 't einde komt 't zij vroeg of laat.

 
3.4.9. Klokken
Tijdens de Franse overheersing werden de drie klokken door de Fransen weggenomen, maar omdat pastoor De Clercq de eed van trouw aan de republiek had gezworen kreeg hij er toch een los van de prefectuur te Brussel, op voorwaarde dat ze alleen voor de cultus zou dienen. Het archief vermeldt niet of het een eigen of een vreemde klok was. In 1809 mocht er uiteindelijk bij Andreas Van der Gheyn uit Leuven een tweede klok gegoten worden die ca. 700 kg woog en toegewijd werd aan ‘Sancto Martino Hujus ecclesiae Patrono'. Peter was baron Joseph Marie van Volden en meter Dame Marie Josephine de Beghem, douarière van Volden. (15) De hele negentiende eeuw bleef het bij die twee klokken.
Toen de toren in 1901-1903 werd herbouwd, werd de klok uit 1809 voorlopig gehangen in de tuin van Stefanie De Vos, zodat ze kon blijven luiden. Wat gebeurde er met de andere klok? Werd ze verkocht aan klokkengieter Alphonse Beulens die in 1902 een nieuwe klok mocht gieten? In ieder geval hingen er nadien in de nieuwe toren opnieuw twee klokken.
Op de nieuwe klok stond te lezen: ‘P.P.J.G. Cuylits, pastoor van Strijtem, deed mij gieten; bij vreugde in heil, bij smart in rouw, mijn stem klinkt steeds blijft God trouw. Ik ben gegoten in Leuven door Alphonse Beulens, 1902. H. Martinus, bid voor ons. Martinus is mijn naam. Sebastiaan Rooseleer is mijn peter. Mevr. Wed. Pieters-Bellens is mijn meter'. Dus een tweede Sint-Martinusklok! Ze woog 1040 kg .
In 1943 werd deze klok door de Duitsers weggehaald en pas in 1954 werd ze vervangen door een nieuwe klok, besteld bij Bauwens-Goossens uit Gent, maar op 4 mei 1954 gegoten door Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel. Enkele dagen later konden G. Van Elsen, de voorzitter van de kerkfabriek, Fr. Cardoen, de penningmeester en pastoor Magnus in de gieterij het gewicht vaststellen: 1021 kg . De klok werd niet toegewijd aan Sint-Martinus (zijn beeltenis staat er wel op), maar aan O.-L.-Vrouw (ook met haar beeltenis). De plechtige wijding gebeurde op 30 mei 1954:
 


Deze tekst staat ook op de klok.

 

Peter was Z.E.H. R. Kestens en meter Mevr. P. Velge-de Clippele.
Tegelijkertijd werd toen ook het luiden geëlektrificeerd en geautomatiseerd.

3.5.1. Pastorie
Toen de parochie in 1761 zelfstandig werd moest er ook een ‘nova domus pastoralis aedificata in Strijthem' (16) of een nieuwe pastorie gebouwd worden (aan de huidige Pastoor Cuylitsweg). Stond ze er een jaar later al of pas een tiental jaren nadien? (17). Wanneer dan ook, ze staat er nog, al onderging ze in de loop der jaren heel wat verbouwingen, restauraties, aanpassingen aan de noden van de tijd (18). In 1835 werd zelfs een paardenstal opgetrokken en een ‘remise' bijgebouwd. In 1886 werd de haag om de voortuin vervangen door een twee meter hoge muur met poort. Tussen 1869 en 1870 werd de bovenverdieping afgebroken en een nieuwe opgetrokken door Strijtemnaar Jan-Baptist Van der Plas. Ook werd toen in de grote zitkamer een toch wel grootse schoorsteen geplaatst.
In 2003 werd de dorpskern van Strijtem met o.a. de pastorie geklasseerd.

 

pastorie ca. 1940
 
3.5.2. Kostershuis
Begin 19e eeuw waren de gebouwen van het kostershuis uit 1621 zo bouwvallig geworden dat in 1834 de woning werd afgebroken en herbouwd (huidig Strijtemplein) op kosten van de kerkfabriek. Ondanks aanpassingen, o.a. de bepleistering van de voorgevel, is de structuur ervan sindsdien vrijwel ongewijzigd gebleven. Toen koster Jan-Baptist Steppé in december 1884 stierf bleef zoon Charles (ook broer van koster Anselmus (19)) er wonen en beweerde dat hij door schenking van de pastoor aan een voorvader de eigenaar was van het kostershuis. Hij brak zonder overleg met de kerkfabriek de verloederde schuur en stallingen (nog uit 1621) af (20), zodat de kosterij definitief haar aanzicht als grote hoeve verloor. Er kwam een proces van, dat in 1888 door de kerkfabriek werd gewonnen en Charles moest opstappen. Het kostershuis werd nog korte tijd verhuurd maar aldra werd het weer de woning van de Strijtemse kosters, tot 1959 toen de laatste koster Alfons Verlie overleed (21).
 

foto 2009
Het kostershuis uit 1834, afgebroken in 2012
 
3.6. Kerkhof
In 1857 was het kerkhof 14 a 50 ca groot, voornamelijk ‘gewijde grond', maar ook links-achter van de kerk, een stukje ‘ongewijde grond' voor de ongedoopten en zij die zelfmoord pleegden. In de loop der jaren wisselde de oppervlakte, door het vergroten van de kerk, het verplaatsen van de kerkhofmuur (b.v. ca. 1960 voor het aanleggen van de kleine parking langs het Strijtemplein), door inname van grond (o.a. rechts van de kerk). Zo was in 2014 het kerkhof 17 a 24 ca groot. (22)
Volgens veldwachter August Eylenenbosch lagen rond 1949 de graven links van kerk ‘lukraak door elkaar, zonder enige rangschikking of tussen-ruimte en begroeid met onkruid.' Een gedeelte diende zelfs als beloop voor de kippen van de koster! Rechts van de kerk lag het kerkhof ‘er zo goed als verlaten bij', slechts enkele graven en ‘verder begroeid met wild gras.' August heeft er toen, met de hulp van twee tewerkgestelde werklozen, wat orde ingebracht. (23)
Tot eind 1982 was het kerkhof de laatste rustplaats voor de Strijtemnaren. Daarna werden de Strijtemse overledenen begraven op de nieuwe begraafplaats aan de Lostraat, enkelen nog op het kerkhof, dat echter op 1 juli 1995 door de gemeente definitief werd gesloten. Voorlopig blijft het zo; in 2012 werd de de kerkhofmuur nog hersteld.
 

3.7. Kapellen-kapelletjes, beelden, kruisen
* Ongetwijfeld is de 'Kapel van de Zeven Beuken', toegewijd aan 'Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën', het vermaarst, ook buiten Strijtem; met achteraan een kleine arduinen kapel uit 1918-1919 en ervoor een bakstenen kapel opgetrokken in 1931.
* In 1861 liet Philipinne Platteau aan de Lostraat, ter hoogte van ‘de dreef', een Onze-Lieve-Vrouwekapel optrekken, onder de voorwaarde dat de kapel nooit mocht afgebroken worden, ... tot in de jaren (19)90 vernieuwing zich opdrong ten gevolge van de verbreding van de Lostraat. (De kapel wordt al vele jaren ook de kapel Elpers genoemd, naar latere eigenaars.)
Vroeger hield de jaarlijkse processie er stil; de kapel was rustaltaar voor het H. Sacrament. In de meimaand kwam/komt men er regelmatig samen om tot O.-L.-Vrouw te bidden.
* Al in 1835 stond er op de hoek van de Lostraat en de Rombautstraat een kapelletje; omstreeks 1920 bouwde Rufin Vaeremans er een nieuw, dat standhield tot na 1980, … tot het ingebouwd werd in het hoekhuis. (en aldus toch bewaard!) In de nis staat een ('nieuw') Lieve-Vrouwbeeld met Kindje.
* In 1952 werd het huidige Strijtemplein verbreed en daardoor sneuvelde een kapel op de hoek met de Rombautstraat. Ter compensatie bouwde het gemeentebestuur in 1953 aan de Broekstraat een nieuwe kapel. Pastoor Magnus/de parochie kocht het Mariabeeld.
* Als dank voor een genezing in de familie bouwde Gustaaf Van Der Perre in 1939 aan de Sleeststraat een kapelletje ter ere van O.-L.-Vrouw.
* In 1960 kreeg ook de Bundermeersweg een kapel ter ere van O.-L.-Vrouw, gebouwd door De Coster-Evenepoel ter hoogte van de Heilbeekweg.
* De kapel aan de Heidestraat werd in 1924 gebouwd door Willem Van Elsen ter ere van O.-L.-V. van Halle en ook van de H. Antonius, als dank voor de genezing van zijn kind. In 2014 werd de kapel gerenoveerd en opnieuw ingezegend op 23 maart.
* Vanaf ca. 1900 hing er op de hoek van de Reigersbaan en de Heilbeekweg, verscholen in het klimop, een kruisbeeld. Intussen heeft men het er verwijderd, gelukkig niet vernield maar wat verderop weer opgericht.
* Achter de afrastering van het geleeg van de vroegere kasteelhoeve, op de hoek van de Reigersbaan en de Schilder Evenepoelstraat, staat verscholen in het groen een kruis met Christusbeeld van Roger Bauwens.
* Na de 2e wereldoorlog kochten bewoners van de Broekstraat, als dank voor de bescherming van de parochie, een Christus Koningbeeld dat op zondag 31 maart 1946 plechtig werd gewijd. (In 1976 haalden vandalen het van zijn voetstuk en beschadigden het, maar J. Minner kon het beeld herstellen.)
* Kruisbeeld in gemetselde nis op de hoek van de Oude baan en de Nieuwkambaan: opgetrokken rond 1939 ter vervanging van een houten kruisbeeld dat er al in 1835 stond. Gerestaureerd in 2020.

 
3.8.1. Parochieschool
Na de ‘ongelukswet’ van 1879 die godsdienstonderwijs verbood in de gemeenteschool werd er een parochieschool opgericht, in een hoekhuis op het Gucht. Schoolbenodigdheden, inktpotten, … werden aangekocht, ook ‘een stoof, een kolenbak en kolen’. Leerlingen van de gemeenteschool liepen over naar de parochieschool waar Anselmus Steppé de onderwijzer was. Omdat de school geen subsidies kreeg werd een beroep gedaan op de vrijgevigheid van de parochianen. In 1884 werd er weer godsdienstonderricht mogelijk in de gemeenteschool en de parochieschool werd gesloten.

3.8. 2. Parochiezaal
Gebouwd in 1929, op aandringen van het bisdom, aan het huidige Strijtemplein, op grond van de familie de Failly, die de bouwgrond pas in 1936 verkocht aan de kerkfabriek. Met de hulp van vrijwilligers zette men aan de ‘Zeven beuken' een oven in waarin de bakstenen werden gebakken.
In 1940 werd de zaal sterk beschadigd door soldaten. Nadien werd ze ook nogal klein bevonden voor o.a. toneelopvoeringen en daarom werd ze in 1953 vergroot met een nieuw podium en een vergaderlokaal (kostprijs 185000 fr). In de jaren (19)70 raakte de zaal wat in verval. Bovendien had ze geen stromend water, geen keuken, geen sanitair. Uiteindelijk werd de zaal in 1980, opnieuw door vrijwilligers, volledig vernieuwd en ook nog vergroot. (M. Vanderkelen schonk daartoe nog 60 m² grond.) Met o.a. de daarop jaarlijks volgende Sint-Martinusetentjes werden geleidelijk aan de nodige gelden verworven om de schulden af te betalen.


wordt aangevuld
 

-------------------------------------------------------------------
(1) Van Liedekerke Luc: 'Strijtem... nu en altijd', 1981, 316 p. Aldaar p. 146.
(2) Zijn tenue werd besteld bij kleermaker J. Van den Eede uit O.-L.-V.-Lombeek. Zijn ganse uitrusting kostte 200,25 fr.
(3) Meer dan de helft der stenen werden ter plaatse, op grond van de kinderen Covens, door behulpzame parochianen gevormd en gebrand.
De Strijtemse slotenmaker Jozef Guldemont leverde 20 vensterramen en ook de zinken dakgoten.
(4) De bisschop metselde toen onder de altaarsteen van het hoofdaltaar de relieken in van de H.H. Felicianus en Constantia.
(5) Daar de kerkfabriek goed bij kas zat, weigerde het gemeentebestuur tussenbeide te komen.
(6) Naar het torentje van Virelles bij Chimay.
(7) Naar een miniatuur van Clovio.
(8) Kanttekening van pastoor De Clercq in de Strijtemse parochieregisters.
Volgens Luc Van Liedekerke werd het altaar volledig afgewerkt en geschilderd in 1795. o.c. (noot 1). Aldaar p. 105.
(9) Zijn naam staat boven op de grote driehoek.
(10) Van OverstraetenJozef/Gerits Jan: ‘Gids voor Vlaanderen', VTB, Antwerpen, 1985, 1124 p. Aldaar p. 837.
(11) Luc&Maurits van Liedekerke: ‘Paul Cuylits, Een dwars leven als pastoor en Brusselaar’, Kerkfabriek Sint-Martinus Strijtem, 2021, 235 p. Aldaar p. 108.
(12) Potvlieghe Ghislain: ‘Orgels in het Pajottenland', Heemkundige Kring Gooik, uitg. De Draak, 2016, 328 p. + CD. Aldaar p. 137.
(13) Volgens Karel Van de Woestijne een 'vrouwengeraamte', volgens anderen het geraamte van een hoge officier of van een vermoorde politieagent. Of kwam het uit het kabinet van de vader van pastoor Cuylits of via zijn broer-geneesheer die het ooit als studiemateriaal gebruikten? Of was het afkomstig van de faculteit geneeskunde te Leuven? Het blijven gissingen.
(14) Dat mechanisme werd gemaakt door J. Tollebeek uit Sint-Katharina-Lombeek. Zijn naam staat vermeld op de gedenksteen in het portaal.
(15) Nochtans was het pachter-kerkmeester Pieter Paridaens die dertienhonderd gulden voor de klok betaalde!
(16) Abt Ferdinand Van der Eecken in zijn dagboek.
(17) Gerard Van Herreweghen geeft als mogelijke bouwdatum zowel 1762 (DF-Klokje, 7e jg, nr 11/12. Aldaar p. 143) als ca 1770 (DF-Klokje, 35e jg, nr 2. Aldaar p. 44).
(18) Toen O. Bavegems uit Borchtlombeek in 1953 herstelingswerken uitvoerde vond hij in de zoldering een doos met 93 zilverstukken uit de tijd van Maria-Theresia. (De zilverstukken liggen heden in het kasteel van Gaasbeek.)
(19) Die er toen niet woonde.
(20) Feit is dat volgens een administratief rapport van 16/9/1839 schuur en stal eigendom waren van vader Jan-Baptist.
(21) In 1947 werd het er ook herberg: 'Bij de koster'. Nog vele jaren na het overlijden van Alfons Verlie schonk zijn weduwe Angèle De Wever er de glazen vol.
(22) Van Liedekerke Luc: ‘Het gesloten kerkhof van Strijtem', in eigen beheer, 2014, 60 p. Aldaar p. 53.
(23) In ‘Het gesloten kerkhof van Strijtem' o.c. (noot 22). Aldaar p. 54.