|
'De herfst was reeds in de lucht, het teeder-ernstige najaar... Maar voor ik deze merkwaardige beschrijving voortzet, gedoog dat ik u de vraag stel: Hebt gij het jongste boek van Maurice Barrès: "La Colline inspirée" al gelezen? Zoo niet, dan geef ik u den raad, het maar onmiddellijk te doen, om hier beter mijne bedoeling te snappen. - Maurice Barrès verdedigt, in het eerste hoofdstuk van dezen roman, de stelling dat de geest van een land, van eene streek, zich vaak als samentrekt, als quintessenseert, en, van alle bijkomstigheid, van alle toevalligheid ontdaan, buiten allen tijd voortleeft op een heuveltop. Zoo bestaat, zoo ademt voor hem de geest van Lorreinen op eene hille, die Sion heet. Hewel, ik geloof wel dat ik te Pamel de "colline inspirée" van Brabant gevonden heb. Op deze hoogte, van uit de blonde en wazig-blauwe einders, langs de verre wegen die men er alleen, in de herfstige, zondoorzeefde nevelsluiers, raden kan, treedt u, gezuiverd en gesublimiseerd, als het ware de dankbare vrede van heel eene rijke streek toe, waar ellende niet gekend is, en die men er vroom en blijde leven voelt.' (1)
Dan verwijst hij vlugjes naar sommige sociale wanverhoudingen die in de streek beginnen te 'kankeren'...
'Doch, op de hoogten voelt men daar niets van; wat men er echter wél voelt: dat het land nog niet verindustrialiseerd is, nog niet besmet door de koorts der nijverheid, wat het geval is met het meer oostelijke Brabant. Daar, op de Pamelse hillen, in de subtiele, verteederde najaarslucht, met onder zich de, thans naakte, akkers die blauwend te ademen liggen, waar alleen nog het lichte groen der beten helder leeft in de wazige verten, doorflitst, hier en daar, bij den spiegel der kronkelende Dender, - daar voelt men zijn hart kloppen van het hart der streek-zelf, een hart dat aldus sedert alle eeuwen klopt, en alle eeuwen aldus moge blijven voortkloppen ...'
|
|