boomstructuur: startpagina >
AZ-index > artikelindex V > artikel


Van de Woestijne Karel
  Geboren te Gent op 10 maart 1878.
 

 

'Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren,
was stil, daar 't in de schaduwing der tuinen lag
en in de stilte van de rust-gewelfde blaêren.
- Ik was een kind, ...'

 

 

Karel Van de Woestijne liep school in het atheneum te Gent, schakelde van de 'moderne' over naar de 'oude' humaniora, maar stopte nadat hij niet slaagde in het voorlaatste jaar. Daarop poogde hij voor de centrale examencommissie het diploma s.o. te halen maar dat lukte niet, volgde dan toch nog in 1897-1898, zij het als vrij student ('toehoorder'), colleges Germaanse filologie aan de Gentse universiteit. Als dichter vlotte het beter, want al in 1896 werden gedichten van hem gepubliceerd in het tijdschrift 'Van Nu en Straks' (1), waaraan hij meewerkte, met een stilzwijgen in 1898-1899, tot in 1901. In het literaire bijblad van het tijdschrift 'Cosmos' verscheen in 1901 (2) zijn eerste proza 'Laethemsche brieven over de Lente aan Adolf Herckenrath'. In 1903 gaf hij zijn eerste dichtbundel 'Het Vader-Huis' uit en schreef hij zijn eerste kunstkritiek 'De Vlaamsche Primitieven, hoe ze waren te Brugge'. Van 1903 tot 1907 was hij vast medewerker, vanaf 1906 zelfs redactiesecretaris van de 'opvolger' van 'Van Nu en Straks', het tijdschrift 'Vlaanderen'. Op 13 februari 1904 huwde hij met Mariette Van Hende en zocht daarop bijkomende inkomsten. Toen in 1906 de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC) in Brussel een correspondent wou, stond zij voor een moeilijke keuze. Er waren twee kandidaten: Herman Teirlinck en Karel Van de Woestijne. De krant koos voor deze laatste en zij kreeg van hem artikels toegezonden, zij het met enkele onderbrekingen, tot januari 1929. In 1908 publiceerde hij zijn eerste verhalenbundel 'Janus met het dubbele Voor-Hoofd' (3). In 1911 werd hij tijdelijk kommies bij het ministerie van onderwijs, wetenschappen en kunsten, daarna werkte hij er op de vertaaldienst; in 1918 werd hij bevorderd tot afdelingshoofd en in 1919 werd hij kabinetssecretaris van de minister. Datzelfde jaar werd Karel Van de Woestijne lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, en in 1920 ontving hij de Staatsprijs voor poëzie. Ook in 1920, op 31 augustus werd hij aangesteld als docent in de de 'Geschiedenis van de Nederlandse letterkunde' en in 1921 voor de 'Exercices pratiques de critique littéraire flamande' aan de universiteit van Gent. Op 19 januari 1929 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar, maar hij overleed enkele maanden later, op 24 augustus 1929 (ligt begraven op het kerkhof 'Campo Santo', Kapelleberg te Sint-Amandsberg).

Zowel kwantitatief (zonder computer-hulp!) als kwalitatief zijn de geschriften van Karel Van de Woestijne indrukwekkend.
Kwalitatief was hij op de eerste plaats een groot dichter (4), in zijn vroegere periode een fin-de-siècle dichter van barokke, overdadige, klankrijke gedichten, een door zijn bewustzijn gekwelde dichter, weemoedig, twijfelend, strijdend tussen 'aardschen troebelen lust en hemelsche klaarte' (5). Later evolueerde hij tot een mystieke 'modernist' die ook 'eenvoudige' gedichten schreef, met een absolutere beeldspraak (6). Zelf omschreef hij zijn poëzie als een 'gesymboliseerde autobiografie'.
In zijn proza was hij een virtuoos in woordkunst en uiterlijke vormpraal, met datieven en genitieven, met tussenzinnen en parenthesen; bewerkingen van klassieke, middeleeuwse en renaissancistische thema's, maar ook scheppend proza als de magistrale novelle 'De boer die sterft', in vorige eeuw door talloze leerlingen van de humaniora alinea na alinea gelezen en besproken, doorworsteld (7).

 

 

'Een oude boer lag te sterven. Op de vout-kamer, in de zure lucht, stond zijn bed. De dag ging al naar den avond, en die boer lag, uit de diepte van zijn kaf-zak, onder de sargie die grauw en groezelig was, te kijken. In de sargie haakten zijn donkere knekel-vingeren ...'

 

 

Daarnaast publiceerde hij eveneens kritisch werk over 'kunsten en letteren', met inzicht en zwier geschreven, impressies die beoordelingen inhielden, vaak nog geldend.
Ook in zijn artikels in de 'Nieuwe Rotterdamse Courant' haalde hij een flink journalistiek niveau en heden zijn het tijddocumenten, nog steeds interessant om lezen.

Van de Woestijne was een verhuizer (8): van Gent over Sint-Martens Latem (1900-1904) (met zijn broer Gustave, midden kunstenaars) naar (bij zijn huwelijk) Sint-Amandsberg; in 1905 keerde hij terug naar Sint-Martens Latem, maar woonde een jaar later al te Elsene (9). (Omwille van zijn aanstelling tot correspondent van de NRC?) De volgende jaren vertoefde hij op verscheidene plaatsen in Brussel en omgeving. In 1920 benoemd tot docent, verhuisde hij naar Oostende (10) en tenslotte, in 1925 naar Zwijnaarde. In zijn Brusselse periode kwam hij minstens tweemaal logeren te Pamel-Ledeberg:

- Begin september 1913 was Karel Van de Woestijne met zijn gezin te gast op de Ledebergdries (nu nr 16) (11), bij dr. Gustave Borginon die hij te Brussel had leren kennen. Van dit verblijf is vooral het relaas overgebleven, verschenen in de NRC onder de titel 'Twee kerken', waarin hij de Ledeberg-heuvel de 'colline inspirée' van Brabant noemde.

- In april 1917 kwam Karel Van de Woestijne terug naar Pamel, samen met echtgenote en zoon. Ook dan woonde hij op de Ledebergdries, maar nu in een huis, eigendom van de kinderen van dr. Alfons Borginon, dat stond waar nu de doorsteek is naar de Hoogstraat (12). Hij verbleef er tot begin oktober 1918 (13).
Tijdens dit laatste verblijf zijn, zo schreef hij, daar op de Ledeberg-heuvel

 

 

'... in mij verzen gerezen gelijk er, naar het seizoen, een lichte leeuwerik of een log patrijsken rees; maar ik schreef ze niet op, want door de lucht, de hooge en lage lucht, hoorde ik er aanhoudend bonzen, als een nieuwe maat van een nieuwen tijd, het kanon...'

 

 

En inderdaad, de neergeschreven gedichten uit die 'Pamelse tijd' zijn schaars (14), soms wat losse fragmenten, en ook aan het epische Penthesileia werkte hij maar sporadisch verder. Zijn prozawerken 'De Bestendige Aanwezigheid' en 'Goddelijke Verbeeldingen', beiden uitgegeven in 1918, waren al klaar voor zijn 'Pamelse tijd' (15), alleen corrigeerde hij er te Pamel de drukproeven van. Wel schreef hij op Ledeberg verder aan een roman in briefvorm 'De Leemen Torens', samen met H. Teirlinck, 'briefwisseling' die in december 1917, onder druk van de aanslepende oorlog, vroegtijdig werd stopgezet (16). In die 'brieven' schilderde Van de Woestijne echter niet zijn verblijf te Pamel, wel Gent en het Gentse leven. Eveneens werkte hij te Pamel aan 'Pieter Meulewaeter' het eerste deel van zijn autobiografische roman 'Epibasis', waarin 'de Ledebergse tijd van vergeestelijking een groot aandeel zou hebben' (17), roman die echter nooit afgewerkt geraakte (18). Ook de NRC moest het in die 'Pamelse tijd' zonder zijn bijdragen stellen, tot hij op 14 juli 1918 opnieuw een artikel opstuurde: 'Over het Roest van stalen Pennen' (19) waarin hij enige reden gaf van zijn stilzwijgen; niet de oorlog, niet de ziekte van zijn vrouw, ... maar '... misschien, de zucht naar, de noodzakelijkheid van... zelf-censuur, ik bedoel natuurlijk: zelf-kritiek. En die noopte mij tot het nemen van rust, van roestende rust, hoe afkeerig ik er anders van weze'. En verder, verwijzend naar een herwonnen geestelijke vrijheid: 'En aldus worden wij rijker en rijker,... waar wij ons met minder en minder tevreden moeten stellen'. De morele, ascetische, esthetische les uit zijn verblijf op Ledeberg?
Het weze duidelijk, die 'Pamelse tijd' was een relatief onvruchtbare literaire periode, maar ze gaf de schrijver de gelegenheid 'aan een moreel, religieus en metafysich, ook literair en artistiek gewetensonderzoek te doen, dit onder invloed van de louterende en hardende oorlogsomstandigheden en in een betrekkelijke afzondering op de Ledebergse 'colline inspirée' (20)'. Nadien bleek die periode van grote betekenis te zijn geweest 'in zijn geestelijke ontwikkeling en daardoor voor zijn werk' (21), in zijn overgang van 'sensualisme naar spiritualisme' (22).

Vanuit Pamel reed Karel Van de Woestijne meermaals met de stoomtram naar Brussel, van waar hij o.a. zijn artikels (al of niet geschreven op Ledeberg) naar de NRC verzond. Zo ook het artikel 'Exodus' (23), opgestuurd op 7 oktober 1918, over de komst van 'vele' vluchtelingen naar Pamel. Maar vanaf 9 oktober 1918 woonde hij weer 'voorgoed' te Brussel (24), want toen schreef hij onder de titel 'De Laatste Maand der Bezetting' (25): 'Ik ben heden terugkeerd van 't buitenverblijf, waar ik, zestien maand (26) lang, behoorlijke voeding en althans lichamelijke kalmte heb gevonden - een kalmte die vaak een doffen angst geleek - en waar ik het sedert de boodschap van Wilson niet meer uithield.' (27)

Maar de banden met/de herinnering aan Ledeberg bleven: in 1919 werd Julie Borginon doopmeter van dochtertje Lily, in 1920 vergeleek Karel Van de Woestijne in het artikel 'De Aanbidding van het Lam Gods' (NRC, 18 augustus) het landschap op het middenpaneel van het schilderij met de 'colline inspirée' van Ledeberg en in 1928 dichtte hij in 'Het Berg-Meer':

 

 

'Ik heb dit hooger oord gekozen tot mijn woon.
De liefde is mijde en mat, het lijden moede en menig;
maar dit is 't oord waar 'k in een klare baak vereenig
het vuur van liefde en leed gelouterd tot een loon.'

 

 

'In het bijzonder Mej. Marie Borginon heeft van Van de Woestijne een levendige indruk meegedragen. Zij herinnert zich een aantrekkelijk, bescheiden, kies en waardig man, uiterst vriendelijk in de omgang; zij wist me mee te delen dat er van hem een soort afstraling uitging, een afstraling van uiterst rechtzinnige fijnheid van gevoel en plichtsbesef, tevens van integrale oprechtheid en verstandelijke wijsheid. Zoals eenieder, had hij goede en minder goede dagen, ook sombere dagen; hij wenste dan alleen te zijn, een wens die zijn naastbestaanden eerbiedigden.' (28)


------------------------------------------------------------------------
(1) Volgens eigen schrijven in 'Kunst en Geest in Vlaanderen' werd hij al in 1894 opgenomen in 'Van Nu en Straks'.
(2) M. Rutten in 'Karel Van de Woestijne 1878-1929', Tentoonstellingscatalogus Koninklijke Bibliotheek Brussel, 1979, 178 p. Aldaar pp. 42, 43.
(3) De afzonderlijke stukken werden belangrijk vroeger geschreven.
(4) Veertig jaar na zijn overlijden werd Karel Van de Woestijne volgens Raymond Herreman nog steeds beschouwd als een dichter op Europees niveau: in 'Ten huize van ... nr. 2', uitg. Orion/Desclée De Brouwer, 2e druk 1971, 346 p. Aldaar p. 67. En nog veertig jaar later noemde Hans Vandevoorde hem in 'De Standaard der Letteren' van 25 januari 2008 een dichter vergelijkbaar met grote Europese dichters als Rilke of T.S. Eliot.
(5) H. Robbers in 'Vandaag', 1929. Aldaar p. 376.
(6) H. Vandevoorde: o.c. (noot 4).
(7) In 'Het Pajottenland door schrijvers heen', uitg. Facet, Antwerpen/Dronten, 1992, 167 p., beweert Stefan Van den Bossche op p. 32 dat Karel Van de Woestijne 'De boer die sterft' te Pamel heeft geschreven.
Volgens M. Rutten daarentegen is 'De Bestendige Aanwezigheid', waarin 'De boer die sterft' vóór de 'Pamelse tijd' geschreven. In 'Karel Van de Woestijne te Pamel' in 'Spiegel der Letteren', 13e jg 1970-71, nr 2. Aldaar p. 130.
(8) Daarbij gaapten er vaak weken, maanden tussen de feitelijke verhuis en de inschrijving/uitschrijving in/uit de registers van de burgerlijke stand!
(9) Meestal wordt 1906 als beginjaar van zijn 'Brusselse tijd' aangegeven, maar volgens Karel Jonckheere verhuisde hij al op 3 november 1905 naar Elsene. In 'Vraag me geen leugens', uitg. Manteau, Antwerpen, 1986, 293 p. Aldaar pp. 78, 79.
(10) Meestal wordt 1920 als beginjaar van zijn 'Oostendse tijd' aangeduid, maar volgens Karel Jonckheere woonde hij pas vanaf Pasen 1921 in Oostende: o.c. (noot 9). Aldaar p. 92.
(11) Vroeger jongenspensionaat.
(12) Het vroegere huis van meester Jan-Baptist Van den Eeckhoudt.
(13) Officieel bleef hij ingeschreven te Laken.
(14) Waarvan er in 1926 enkele werden opgenomen in de bundel 'Het Zatte Hart'.
(15) M. Rutten: o.c. (noot 7). Aldaar p. 130.
Volgens P. Minderaa echter zijn de 'Goddelijke verbeeldingen' grotendeels te Pamel geschreven. In 'Karel Van de Woestijne Verzameld werk' deel VI, uitg. A. Manteau n.v., Brussel, 1950, 861 p. Aldaar p. 730.
(16) De 'brieven' werden gepubliceerd in 'De Gids', in de 12 afleveringen van 1917 en in 3 afleveringen van 1918. Pas in 1928 werden ze in boekvorm uitgegeven met toegevoegd afsluitend hoofdstuk.
(17) M. Rutten: o.c. (noot 7). Aldaar p. 117.
(18) 'Pieter Meulewaeter' werd in 1929 toch gepubliceerd, in het tijdschrift 'Nu'.
(19) Verschenen op 23 juli 1918.
(20) M. Rutten: o.c. (noot 7). Aldaar p. 131.
(21) P. Minderaa e.a.: o.c. (noot 15). Aldaar p. 839.
(22) M. Rutten: 'Karel Van de Woestijne Ontmoetingen', uitg. Desclée De Brouwer, 1970, 63 p. Aldaar p. 8.
(23) Verschenen op 21 november 1918.
(24) In feite te Schaarbeek, in het huis van dr. Gustave Borginon.
(25) Verschenen op 22 november 1918.
(26) Elders schrijft hij 18 maanden of de twee laatste jaren der bezetting. Vrij algemeen wordt aangenomen dat hij te Pamel bijna 18 maanden verbleef.
(27) Van 12 tot 14 oktober 1918 was hij terug te Pamel: '... hoe heb ik, anderhalf jaar haast, in deze vrede kunnen leven, onontroerd, tenzij bij scheuten, door het machtige zich omwerpen der wereld?'
(28) M. Rutten: o.c. (noot 7). Aldaar p. 129.