Minderbroeders recolletten
Woonden in de Cluijs/Kluis (Kapelleweide)
|
|
* Met de toelating van Anna de Croy kwam in 1640 pater recollet Egidius Hautman op de Kapelleweide aan, samen met twee confraters (1) om er tot rust te komen en zich te bezinnen. Zogezegd slechts tijdelijk maar de recolletten verbleven er nog ruim anderhalve eeuw in hun Cluijs(e)/Kluis aan de Kapelleweide.
Het lijkt plausibel dat de goede verstandhouding met de familie d’Ongnies-de Croy haar oorsprong vond in de verzorging in 1636 door de recolletten te Brussel van pestlijders, waaronder ook Claude d’Ongnies en twee kinderen, die allen overleden. Ook toen de pest in 1668 opnieuw in Brussel woedde gingen recolletten uit Ledeberg er helpen. Mogelijk vonden ook het strikt beleven van de armoede door de recolletten en hun vurige predikingen waardering bij de familie d’Ongnies.
Toch hebben de heren van Pamel-Ledeberg meermaals gebruik gemaakt van hun vetorecht tegen de benoeming van een vicarius, protest dat o.a. in 1720 voorgelezen werd in de kapel in het bijzijn van twee schepenen.
De norbertijnen van de abdij van Ninove stonden afwijzend tegenover de komst van de recolletten en spanden een proces in, maar de recolletten mochten blijven. Eén van de voorwaarden was geen klooster op te richten. De recolletten spraken dan maar over hun ‘residentie’ (residentia Ledeberghensis)! En hoewel het tot enige samenwerking kwam, toch bleef de argwaan hangen. Nog in 1696 schreef abt De Moor in zijn dagboek: ‘Ik had het ook over de paters recolletten van Leberg (Pamel) die een overeenkomst met ons gesloten hadden en ze naderhand overtreden hebben. Overal waar deze lieden verbintenissen hebben aangegaan met bisschoppen, pastoors of inwoners, zijn die contracten overtreden geworden. Er bestaat niets dat nederiger zou kunnen zijn dan hun intrede, doch niets onbeschaamder, want wanneer ze eenmaal een voet hebben gezet, hunkeren ze naar meesterschap.’ Toch heeft de abdij van haar door het proces verworven recht om de recolletten naar believen te kunnen verdrijven, geen gebruik gemaakt. |
|
* De recolletten vormden in hun Kluis een convent, meestal van 3 à 4 paters en 1 à 2 lekebroeders.
Vicarius (2) waren:
1640 – 1643: Egidius Hautman
1656 – 1658: Jacobus van Coudenhove. (3)
1660 – 1662: Carolus van Coudenhove
1668: Carolus van Houten, verzorgde te Brussel de pestlijders en stierf aan de ziekte.
1723: Judocus Wouwermans
1730: Ludovicus Thuillez
1785: Jan-Baptist Van Opdenbosch (4)
1793 - 1795: Livinus Bockstael
1795 - 1796: Franciscus Helsen |
|
* Al gauw konden de recolletten door hun levenswijze rekenen op de sympathie van de Ledebergenaars. Geleidelijk aan namen ze er, en zeker in de 18e eeuw de bediening van de kapel over van de norbertijnen: lazen missen voor de overledenen (jaargetijden), predikten, hoorden biecht, … Enkel bij levensgevaar, doopten zij in de kapel. In 1665 voltrokken zij er een huwelijk, maar dat was hoogst uitzonderlijk.
In 14 naburige parochies deden zij pastoraal werk (zelfs in Ninove), ook vervingen zij bij ziekte enige tijd de pastoor (o.a. in 1756 te Okegem). In de 17e eeuw deden ook congregaties op hen een beroep om biecht te horen (de zusters van Ninove en het klooster van Bethanië). Vermaard waren zij om hun preken!
In 1655 was er een conflict tussen de (onder)pastoor van (Borchtlombeek)Strijtem (een norbertijn!) en de recolletten omdat deze, tegen de overeenkomst in, op zon- en feestdagen hun klok hadden geluid en zo gelovigen weglokten uit de kerk van Strijtem. Die klacht werd in 1664 herhaald.
|
|
* Als bedelorde teerden de recolletten op de collecte van koolzaad, graan, hop en varkensvlees. Maar naast aalmoezen, kregen ze toch ook geldelijke bijdragen. Zo bepaalde de Pamelaar Frans Van den Eeckhoudt in 1773 in zijn testament dat na zijn overlijden o.a. de recolletten 50 missen moesten lezen tegen 7 stuivers elk. |
|
* Volgens een geschrift uit het parochiearchief verklaarde Anna de Croy: ‘staan af onze kapel en kluis, gestaan en gelegen op den berg genaamd Leberge bij Pamel, met het gebruik van hof en afhang, gelijk de kluizenaars die er verbleven er van genoten hebben.’ Was/waren die kluis/cellen van de vorige kluizenaars en van de eerste recolletten ondergebracht binnen of buiten de kapel?
Luidens Carolus Van Coudenhove in zijn ‘Compilatio Chronologica’ werd in de jaren 1640-43 aan de kapel een bouwwerk met verdieping toegevoegd, in het verlengde van de kapel in de richting van het bos: de eerste vleugel van de kluis.(Waar zich nu het oksaal en daarachter een kamer van de pastorie bevinden, met eronder de lage ruimte van de huidige kerk.)
In 1643 ontving Egidius Houtman van Jan Courtois, Antwerps kunstschilder die in Pamel woonde, twee schilderijen, geschonken door de eigenaar van het hof te Stene, beschermheer van de Ledebergse recolletten.
In 1656-58 werd in de kluis een keuken en een bibliotheek ingericht. (De lage ruimte in de huidige kerk wordt thans nog wel eens ‘de keuken’ genoemd.)
Dat de kluis in het verlengde stond van de kapel en er bovenuit stak is duidelijk te zien op de kaart van J. De Deken uit 1711.
|
|
|
|
Links is ter hoogte van de scheiding tussen kapel en kluis een inrijpoort te zien, rechts vooraan een poortje en een bijgebouw.
Rond 1777 tekende Ferraris op zijn stafkaart kapel en kluis als een gesloten vierkant met in het midden een patio. |
|
|
|
De recolletten hadden dus in die 76 jaar heel wat bijgebouwd: een westelijke vleugel (waar nu de pastorie staat) en een noordervleugel (waar nu zaal De Kluis staat).(5)
|
|
In 1794 hadden de Franse revolutionairen onze gebieden veroverd. Op grond van de wet van 15 fructidor jaar IV (1 september 1796) lieten ze de recolletten uit de kluis verjagen. Op 27 oktober 1796 werden er voor de kluis zelfs wachters opgesteld om hun terugkeer te verhinderen. Op 9 maart 1797 konden de recolletten toch terugkeren. De verbinding tussen kluis en kapel moest echter gedicht worden, benodigdheden voor de eredienst en gewaden werden verkocht. Op 12 mei 1798 werden de recolletten opnieuw verdreven. Op 5 september 1798 slaagde Frans Ignatius Lindemans erin de kluis te huren, maar de recolletten bleven verspreid, ondergedoken wonen. Pas na de ondertekening van het Concordaat op 15 augustus 1801 konden ze zich openbaar in de kluis vertonen en mochten de paters opnieuw in de kapel de mis opdragen.
Dat waren de paters Franciscus Helsen, Jan-Baptist Van Broeckhoven en Jan-Baptist Hoebrecht. Ook woonde er broeder Franciscus Van de Wijgaert (6). De paters werden seculiere priesters: Helsen bleef als kapelaan op Ledeberg tot 1815, Hoebrecht werd in 1807 pastoor te Strijtem, Van Broeckhoven in 1813 pastoor te Teralfene. Als laatste recollet in de kluis overleed broeder Van de Wijgaert er in 1816. |
|
---------------------------------------------------------------------
(1) Verschillende bronnen geven 1635 als stichtingsdataum.
(2) Plaatsvervangend geestelijke, hulppastoor, kapelaan; bij de recolletten ook plaatselijk overste.
(3) Hij werd in 1666 gardiaan van de recolletten te Leuven.
(4) Geboren 11/11/1708. Ingetreden op 19/8/1730, Verbleef 46 jaar op Ledeberg.
(4) Als bedelorde mochten zij geen goederen of tienden bezitten. De gebouwen waren trouwens eigendom van de familie d’Ongnies.
(5) Broeder Van de Wijgaert (Moorsel 20/3/1734-Pamel 11/10/1816).
|
|
|
|
|