boomstructuur: startpagina >
AZ-index > artikelindex K > artikel


Kasteel(tje) op Tezuivene aan de Nattemeers (1)
Hoe genoemd?
In 1544 kortweg ‘thuys’ genoemd (2), in 1555 ‘thuys van suyven’, maar in 1604 was er sprake van ‘opt casteel’ en in 1651 van het 'chateau de zuyvene', in 1685 werd het ‘casteelken’ vernoemd en wat later in 1691 het ‘huys oft casteel’.
Waar?
De Ferrariskaart (1771-1776) maakt de ligging van het Kasteel(tje) duidelijk:
 

De straten worden genoemd met hun huidige benaming: 1 Groenenboomgaard, 2 Kapellestraat, 3 Omer Devidtslaan, 4 Tezuivenestraat, 5 Dreef, 6 Kasteel(tje), 7 Verloren Hoek, 8 Rijstraat, 9 Hof te Steen(e)borre, 10 Nattemeers(bos), 11 Lombeekstraat, 12 Gasthuishof. Van de Jozef De Schepperstraat was er dan nog geen sprake. De donkere stukken waren toen weiden en bossen, de rest was akkerland.
Huys/Kasteel(tje)?
Wanneer men vijf eeuwen geleden vanaf de (Tezuivene)straat langs de met bomen afgezoomde Dreef, voorbij het hof te Ste(e)ne en het Oudhof wandelde, kwam men aan een houten brug die de ringvijver, 'den wauwer rontomme thuys', overspande. Erover kon men dan door de hoge toegangspoort het met leien bedekte Huys binnenstappen. Het had ook een kapel die nog in 1542 werd herschilderd.
Het Huys lag temidden van boomgaarden, akkers met ook een hoplochting, weiden en het Nattemeersbos. Ook was het Huys omringd door vooral kleinere vijvers die gevuld werden door de beek die achter de Groenenboomgaard ontsprong en langs het Huys naar de Nattemeers liep: rechts, naast het Duifhuis (met grote duiventil) de Duifhuisvijver, ook rechts de Nieuwevijver, het Walleken en de Kareelvijver (waarschijnlijk ontstaan door winning van baksteen); links de Dorntvijver (waarlangs haagdoorns stonden) en naar het bos toe de grotere Zuivenenvijver; in het midden de grotere Ringvijver, de Duikervijver (met een duiker of koker om het water af te voeren) en het zeer kleine ‘savoir (reservoir) voer thuys’. (3) De meeste vijvers waren aangelegd en allen werden bevist. Idyllisch was het beeld van de zwanen die erop dreven.
Samengevat, een aantrekkelijk Huys en zeker ook de omgeving, waarschijnlijk al attractief vanaf de tweede helft van de 14e eeuw en tot een groot stuk in de 16e eeuw.
Daarna echter kreeg het Huys het soms hard te verduren. Zo schreef in 1590 de eigenaar dat het ‘heus te seufen’ door soldaten ‘gespolieerd’ of geplunderd was (naweeën Geuzentijd),  maar in 1598 was er toch weer sprake van wederopbouw. In 1604 werd er 6343 voet ‘berd’ gezaagd voor de ‘timmeringe tot het casteel’. Later, in 1651 werd het dak hersteld en kreeg de kapel een nieuwe deur. Maar in de jaren (16)80 werd er door soldatenbendes te Pamel opnieuw geroofd en gebrand (Frans-Spaanse oorlog). In 1686 stond het Kasteeltje er gehavend bij. (4). Bomen werden aangeslagen en verkocht om de oorlogsbelastingen te betalen. De vijvers waren al geruime tijd toegeslijkt.
Desondanks bleef het Kasteeltje, waarschijnlijk mits herstellingen, bewoond. Vanaf begin de 18e eeuw werd het dan woonplaats voor de pachters van het Hof en het bleef door hen betrokken tot in 1871.
Wat later werd het Kasteel(tje) volledig afgebroken. Stenen van de afbraak werden verwerkt in de grot te Poelk die ca. 1876 werd opgetrokken.

Er wordt verhaald dat een sloper (5), bij het kloppen op een stuk keldermuur een ongewone klank hoorde. Toen hij de muurholte openbrak vond hij een grote geldschat.

In het ancien régime was het Huys/Kasteel(tje) het centrum van het leen te Zuivene, het op één na belangrijkste adellijk goed in Pamel, dat 120 bunder (6) groot was in 1541, 88 percelen telde in 1685, rondom maar ook verderaf (tot Kattem, tot de Woestijn), nog steeds met een totale oppervlakte van 120 bunder. In 1788 echter was te Zuivene gereduceerd tot 29 bunder rondom het Kasteeltje, samen met de verder verspreide percelen tot 46 bunder.
Leenmannen, eigenaars?
Van oudsher was te Zuivene een leen dat van de Ledebergse heren afhing. Van het geslacht 'de Suven' werden in documenten tussen 1173 en 1196 de volgende leenmannen opgetekend: Gerardus de Blinde en diens zoon Gotinus de Suven; ook Brantinus de Suven en Godescal de Suven. Hebben zij op grond van te Zuivene bouwsels opgetrokken, hebben zij er gewoond? Het is niet meer te achterhalen. Na hen werd gedurende ca. 100 jaar niets meer van het geslacht 'de Suven' vernomen, maar in 1295 en in 1308 (7) werd toch nog Petrus de Suven als leenman/schepen vernoemd.
Maar in die 100 jaar en kort daarna positioneerde zich het geslacht ''van den Stenen', Walterus de Lapidibus=van Stenen (in 1247, 1260) en ook Joannes van den Stenen (in 1302, 1308), als leenmannen van de heren van Ledeberg. Verwees al in 1202 de plaatsnaam ‘apud stenen’ (8), samen  met de daaraan verbonden geslachtsnaam 'van den Stenen', naar de bouw van een nieuw slot, wellicht het eerste uit de buurt dat uit steen werd opgetrokken? Was de plaatsnaam ‘Woutersborch’ van een perceel dat vlakbij ‘thuys’ lag, een verwijzing naar de ‘burcht van Wouter/Walterus de Lapidibus'? (3) Het blijven gissingen, zodat de hierboven gestelde vragen dienen te worden herhaald: hebben zij op grond van te Zuivene bouwels opgetrokken, hebben zij er gewoond? Het kan uit de teksten niet met zekerheid worden afgeleid.
Mogelijk werd de samenstelling van het oude leen 'de Suven' enigzins gewijzigd door dit veranderd leenmanschap, doch wat overbleef behield de naam de Suven/te Zuivene, maar werd ook genoemd naar het geslacht 'van den Stenen', als te Ste(e)ne.
Rond midden (?) 14e eeuw kwam de Brusselse magistratenfamilie de Mol in het bezit van dit te Zuivene/te Ste(e)ne. Eerst Rodolf de Mol, in 1345 schepen en in 1355 amman van Brussel, gehuwd met Elisabeth van Ledeberg. (9). Waarschijnlijk erfden zij langs haar te Zuivene. Hun zoon Iwein de Mol werd erfgenaam en noemde zich eveneens heer van Ledeberg, zo ook zijn zoon Dierik de Mol. Deze was achtereenvolgens ontvanger en schepen van Brussel binnen de jaren 1385-1412. Hij werd voor het eerst als eigenaar vernoemd van een hof te Zuivene in het cijnsboek van 1391. (10) Na hem kwam zoon (?) Iwein de Mol in het bezit van te Zuivene. Vervolgens werd Jan de Mol er eigenaar van, een eerste keer aldus vermeld in 1413. Hij was burgemeester van Brussel in 1444, 1453, 1460 en in 1472. (11) In 1476 werd zoon Hendrik de Mol samen met zijn pachter vernoemd in het abdijarchief (12), in 1522 werd hij, voor zover geweten, een laatste keer vermeld, in een huurovereenkomst (13). Hendrik was burgemeester van Brussel in 1487 en in 1503 (?). Na zijn dood ging het hof te Steen(e)borre naar zijn zoon Frans de Mol, terwijl zoon Antoon de Mol 'thuys', het hof te Ste(e)ne en het Oudhof erfde, samen met het leengoed dat tot beide hoven hoorde. Hij deed verhef van zijn Pamels leen in 1525. (14). Ongeacht deze opsplitsing blijkt uit de cijnsboeken dat de familie de Mol zich voordien al meer dan een eeuw had beijverd om haar bezittingen in de omgeving van het Kasteeltje uit te breiden. Daarbij zorgde ze wellicht voor (ver)nieuwbouw, maar had ze ook oog voor de de verfraaiing van dat Kasteeltje en de omgeving ervan, binnen een van haar belangrijkste landgoederen. (15)
Waarschijnlijk ca. 1532 verkreeg Barbara de Mol, dochter van Antoon, te Zuivene. Zij was gehuwd met Adriaan van Blehen, heer van Schaatsbroek en meier van Leuven. Hun dochter Anna van Blehen, gehuwd met Jacques Quarré, heer van der Heyden, erfde op haar beurt het leen. Na hen bleven nog drie generaties Quarré eigenaar: zoon Adrien Quarré,  kleinzoon Jacques Quarré (16), achterkleinzoon Antoine Quarré die in 1662 verhef deed. Hij liet later te Zuivene over aan zijn zus Emerentiana Landrada Quarré, gehuwd met een Iers edelman Don Pedro Britto y Butler. Na het overlijden van haar Ierse echtgenoot hertrouwde Emerentiana ca. 1693 met Jean François de Schaffenbourgh (17). Dat hij vanaf dan aanzien werd als (mede)eigenaar bleek o.a. in 1708 toen hij door het leenhof van de heer van Pamel werd aangemaand leenmanschap te doen van een ‘verloopen scheyns’ op zijn Pamelse goederen, waarvan hij al 15 à 18 jaar (?) genoten had. In 1731 erfde zijn zoon Englebert de la Marck de Piermont et Schaffenbourgh, te Zuivene. Hij was gehuwd met Maria Elisabeth de Sempy. In een ‘donatie inter vivos’ schonken zij in 1738 hun Pamels goed aan Hieronimus de Tasselon en zijn echtgenote Maria Joanna de Sempy. (18) Zij vermaakten het aan hun kleinkinderen, Carolus Alexander, Philippus Carolus en Patricius de Vaux, die er op 10 juni 1788 in bezit van kwamen.
Twee jaar later verkochten zij op 15 juli 1790 ‘ten huyse van Franciscus de Bondt in de herberghe den Groenen Boomgaert’ in ‘drij verscheyde sitdaegen’ hun Pamels bezit, dat  opgedeeld was in 7 kopen, met in koop 1 het Kasteeltje: ‘Voor eerst het casteel van Suyvene rontsomme in syne wallen, dammen ende plantagien, met Brouwerije daerop staende … oost den boomgaert van het Pachthoff … zuydt met den gracht tegens den hof ... west met den halven gracht tegens sekere plantagie ende vijverken’. Verder nog 7 percelen: een hof met hoplochting tegen de Tezuivenestraat, een stuk land tegen de Rijstraat, 'het terweveldeken' akkerland tussen de Rijstraat en het Nattemeersbos, een boomgaard ‘met schuere ende stallingen’ tussen de Groenenboomgaard en de Dreef, een stuk land op het 'Peirenboschveldt', een 'stuck lands tegens den natten Meersch' en een weide aan de grensbeek met Meerbeke. In het totaal een kleine 15 ha, verkoopprijs 16400 gulden, koper Jean Henri Appelmans, reeds wonend op het Kasteeltje en pachter van aanpalende gronden. (19) Al in 1797 erfde zoon Henricus Appelmans het Kasteeltje, de schuur, stallingen en gronden. Maar rond 1806/1807 verhuisde hij met zijn gezin naar Sint-Martens-Bodegem. Toch bleef de familie Appelmans in Pamel eigenaar, ... zijn jongste zoon Petrus Appelmans bezat er ca. 1860 nog altijd meer dan 14 ha. Hij liet begin de jaren (18)70 het Kasteeltje afbreken. Later werden er wel stukken grond verkocht, vooral nadat de Jozef De Schepperstraat door het geleeg van het vroegere te Zuivene/te Stene was getrokken.

Op 4/10/2023 stond in Persinfo.org te lezen: ‘De gemeenteraad heeft het licht op groen gezet voor de aankoop van een grond van net geen 10 hectaren. Het terrein ligt tussen het Provinciaal Plattelandscentrum Peerenbosch, de Tezuivenestraat en de Jozef De Schepperstraat. … kan de gemeente er een groene oase creëren, die aansluit bij het PP Peerenbosch.’
Bewoners?
De adellijke eigenaars, zeker vanaf de familie de Mol, resideerden niet op het Kasteeltje. Ze verbleven te Brussel (de Mol), te Leuven (van Blehen), te Mechelen (de Quarré). Wel was er één uitzondering, Emerentiana Landrada Quarré. Samen met haar Ierse echtgenoot woonde ze naar het einde toe van de 17e eeuw een tijdlang op het Kasteeltje. Twee zonen werden hier geboren: Dominicus op 26 augustus 1686 en Jacobus op 18 november 1687. Is Emerentiana er blijven wonen tot kort na het overlijden (vóór 1692) van haar echtgenoot? (20)
Soms vertoefden de eigenaars toch kort op het Kasteeltje o.a.:
- Op 3 augustus 1547 werd een sister koren verbakken voor Adriaan van Blehen en zijn vrouw Barbara de Mol die naar het Huys kwamen.
- Op 27 februari 1603 arriveerde ‘opt sloetken tot suyven’ Adrien Quarré om af te rekenen met zijn rentmeester.
- Op 2 november 1647 ondertekende Anne Marie O’Malun, echtgenote van Jacques Quarré, ‘en son chausteau de Zuyvene’ de rekening van 1645.

Ter plaatse lieten de eigenaars zich vervangen, stelden hun vertegenwoordiger aan, die tot ca. 1580 kastelein werd genoemd. Vroegst gekende kastelein was Willem van Craenenbroeck. (1541-1558), opgevolgd door zoon Joost die ‘volghende de convencie myjouffrouwe moet dienen ende cheyssen ontfanghen ende daeraff reckeninge doen, desgelycx den pach in graenen aldaer. Item de bosschen te bewaeren etc. waervoer hy heeft de wooninge aldaer opt huys mette stallingen beneeden thuys ende de berin(ge) ter minster schaeden te haelen, mach genieten de weye ende vruchten vanden nieuwen boegaert geleegen aenden wauwer van tselve hoff’. (1571)
- Achter de etc. in de ‘convencie’ zat voor Joost, maar voordien ook voor Willem, nog heel wat:
De kastelein zat op de eerste zondag na Driekoningen het cijns- en laathof voor, in leen gehouden van de heer van Pamel. Maar in de loop van de 16e eeuw waren er problemen met het innen van deze cijnzen, doch processen inspannen zou teveel kosten! Met de andere cijnzen vlotte het beter. Zo ontving hij in 1542 in het totaal 32 gulden, 13 stuivers, 9½ sister koren aan cijnzen en renten die op 29 huizen of gronden in Pamel rustten. In 1571 waren die inkomsten meer dan verdubbeld, ook al omdat het aantal belaste goederen gestegen was tot 41. Maar eveneens betaalde hij cijnzen die op het domein zelf wogen, o.a. aan de kapelanie van het H. Kruis in Sint-Goedele te Brussel, aan de heren van Pamel en van Liedekerke, aan de kapelaan van Sint-Salvator te Pamel, aan de pastoor van Pamel een cijns ‘nyet wetende waeroff’ maar die toch betaald werd, aan de armmeesters die er brood voor de armen lieten van bakken, in het totaal 29 gulden, 7 stuivers, 4 plekken, 1 blanke, 3½ sister haver en een zak koren.
Daarnaast lette hij op het stipt uitvoeren van de pachtcontracten, was er bv bij verpachting met 'helftwinning' ter controle bij wanneer er geoogst werd. Tegelijk noteerde hij de inkomsten van o.a. de pachten, van het verhandelen van granen, die hij zelfs tot Mechelen of Antwerpen voerde, van het verkopen van erwten, bonen, hop, vis, bomen, hout. Uiteraard registreerde hij ook de uitgaven, o.a.de pacht op gronden van het klooster van Jericho, de uitbetaling van de werklieden die in de lochtingen hadden gewerkt of van de metselaars en de timmerlieden die herstellingen hadden uitgevoerd.

De kastelein zorgde er niet alleen voor dat de vijvers regelmatig geslobberd werden, maar ook dat ze gespijsd werden met anthenois (eenjarige visjes), gruw (pootvis) en vorsel (kuit) om nadien te worden afgevist. De vijvers waren immers door kanaaltjes met elkaar verbonden zodat men ze één na één kon laten leeglopen, waarbij de vis werd opgevangen, voornamelijk karpers, die dan werden verkocht (175 karpers in 1544, 400 in 1545, 200 in 1551, 250 in 1553) of geschonken aan de eigenaars, aan notabelen van het dorp, …, zo ook de zwanen die op de vijvers dreven (4 gedoneerd in 1545 aan de eigenaars). Later heeft hij, op de ringvijver na, de vijvers verhuurd.

- Als vergoeding bekwam de kastelein het Huys als woning, het gebruik van de stallen, de vruchten van de nieuwe boomgaard,… Bovendien moest de pachter hem jaarlijks 300 bussels stro leveren en ontving hij van de eigenares elk jaar vier zakken koren, een halve zak tarwe, een mud haver en ‘eenen Leveray mantel oft rock’. Als hij bij haar thuis moest komen zorgde ze voor eten en drinken en wanneer hij elders werd gestuurd kreeg hij 6 stuivers daags ‘voer synen montcost’. Voor het voorzitterschap van het cijns- en laathof kreeg hij in 1545 één stuiver.

Toen in 1592 Mattheus Hendrickx werd aangesteld noemde men hem niet kastelein, maar rentmeester. In 1643 was zoon Peter er rentmeester, in 1647 Jean de Fraeye (ook griffier), in 1696 Christoffel Grinnano. Alleen van rentmeester Jean de Fraeye is geweten dat hij, voor hij op 8 december 1659 overleed, op het Kasteeltje woonde.
Van bij het begin van de achttiende eeuw maakte het Kasteeltje deel uit van het Hof, bewoond door de pachters Nicolaas en Joos Walckiers, Henricus Appelmans, Joannes Henricus Appelmans die er ook brouwer waren, Henricus Appelmans, … en schaapherder Joannes Lemaire die er ook herbergier was.




-------------------------------------------------------------------
(1) Andere domaniale gebouwen in Pamel waren: de burcht ‘over’ de Dender, de burcht op Ledeberg, de kasteelhoeve aan de Oudekerkweg en het kasteel in de Kammeersen.
(2) 'Thuys of het ‘huys’, had destijds ook de betekenis van ‘burcht of kasteel’.
(3) Gerard Van Herreweghen in ‘Eigen Schoon en de Brabander’, tijdschrift van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, 1967, 50e jg., nr. 6-7-8. Aldaar pp. 210-229.
(4) 'Haast in puin' schreef de aangestelde 'huissier' in zijn verslag!
(5) Volgens Petrus De Schepper in ‘DF-Klokje’, Davidsfonds Roosdaal, 26e jg. 1994, nr. 4-6, was de sloper Antoon Henri Evenepoel (1822-1890) uit Den Groenen Boomgaard, gehuwd met Anna Francisca Van der Kelen (1815-1892). Hij was de zoon van Petrus Jozef Evenepoel en Joanna Theresia Geeroms.
(6) In Pamel was 1 bunder ongeveer 1,019 ha groot.
(7) Of was het in 1291 en 1301?
(8) Stuk grond dat de abdij van Ninove in 1202 ruilde met de heer van Ledeberg.
(9) Vermoedelijk dochter van Margaretha, vrouwe van Pamel en Ledeberg en gehuwd met Reinier de Bornival.
(10) In het cijnsboek is er ook sprake van Peter van der Delft, leenman van de heer van Pamel. Volgens Gerard Van Herreweghen: ‘Zonder enige twijfel gaat het hier om de eigenaar van het zeer oude Hof te Stenen op Tezuivenen.’ Hij voegde er wel aan toe: ‘We konden niet opsporen wie Peter van der Delft was.’ In ‘Eigen Schoon en de Brabander’, tijdschrift van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, 1964, 47e jg., nr. 5-6. Aldaar pp. 182-183.
(11) Het is mogelijk dat er een Jan de Mol, vader en zoon, is geweest. De afstand in tijd tussen 1413 en 1472 is nogal groot voor één volwassen persoon.
(12) Van de abdij van Ninove.
(13) Met het Brusselse klooster van Jericho.
(14) A Wauters: ‘Histoire des Environs de Bruxelles’, deel II (heruitgave 1971). Aldaar p. 224.
(15) Alleen het toponiem ‘Smolsbos’ tussen Berchem en de Woestijn herinnert nog aan deze familie.
(16) Hij was getrouwd met de Ierse Anne Marie O'Malun die na zijn overlijden hertrouwde met Leonard van der Noot, heer van Kieseghem en oud-burgemeester van Brussel. Deze werd nog als eigenaar vermeld in een pachtovereenkomst van het hof te Stene uit 1675. (?)
(17) Gerard van Herreweghen in ‘Eeuwigdurend Pamels Kalender’, extranummer van Davidsfonds Roosdaal, 1979, 165 p. Aldaar p. 117.
(18) Zij stelden nog in 1775 Peeter Walckiers aan als boswachter in hun bossen. Op 27 december legde deze voor de schepenbank van Pamel de eed af, nadat zijn benoeming op de gemeente was toegekomen, ondertekend door Hieronimus de Tasselon en gezegeld met zijn 'cachet in rooden lack'.
(19) Louis Derideaux in ‘DF-Klokje’, tijdschrift van Davidsfonds Roosdaal, 23e jg., 1991, nr. 11-12. Aldaar pp. 143-146.
(20) Of is ze er toch nog enige tijd blijven wonen? Op 1 oktober 1695 ontving de griffier van Pamel 15 pond en 12 stuivers 'pour l' enterrement de mademoiselle Quarré’. Wie was dit meisje/deze vrouw, begraven te Pamel?