Van Cauwelaert August
Rechter, dichter, essayist, romanschrijver geboren te Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek
|
|
Geboren (1) te O.-L.-Vr.-Lombeek in hoeve Vossen (nu Koning Albertstraat nr. 134-138) op 31 december 1885 en overleden te Antwerpen op 4 juli 1945 (in 1951 bijgezet op Schoonselhof). Hij volgde klassieke humaniora aan het Klein Seminarie te Hoogstraten, studeerde daarop rechten te Leuven en ...er was 'geen enkele' studentikoze, literaire of artistieke vergadering waarop hij ontbrak. In 1911 behaalde hij het doctoraat in de rechten, waarop hij zich als advocaat te Antwerpen vestigde.
Bij het uitbreken van wereldoorlog I nam hij vrijwillig dienst in het Belgische leger, volgde te Gaillon een opleiding als officier en trok in maart 1915 naar het front aan de IJzer. In de nacht van 7 op 8 april 1916 raakte hij in de loopgraven van Passendale zwaar gewond. Na een hospitalisatie van meer dan 5 maand in het militair hospitaal te Hoogstade (2) werd hij, door toedoen van zijn broer Frans Van Cauwelaert, op 27 september voor revalidatie naar Cannes gevoerd. Daar herstelde hij langzaam, maar de 'stevige, levenslustige boerejongen, zou heel zijn verder bestaan een zorgelijk man blijven die "voorzichtig" moest leven.' (3) In 1920 huwde hij met Marie de Vriendt en ging toen aan de Markgravelei in Antwerpen wonen. Intussen was hij aangesteld als vrederechter te Kontich, stapte daarna voor korte tijd over naar de rechtbank van eerste aanleg en werd tenslotte voorzitter van de politierechtbank van Antwerpen.
August Van Cauwelaert komt uit zijn geschriften en in zijn biografieën naar voren als een gelovig, uitermate beminnelijk man, ruim van geest en rechtschapen.
Zijn eerste dichtbundel 'Verzen I' verscheen in 1909, 'Verzen II' in 1913, daarna publiceerde August Van Cauwelaert o.a. in 1918 'Liederen van droom en daad', volgens Gerard Walschap onze beste bundel oorlogspoëzie (4), en in 1940 'Verzen van het leven en de overvaart' dat volgens Marnix Gijsen zijn beste en rijpste poëtisch werk bevat (5); dichter van het geestelijk evenwicht en van de verinnigde vertedering (6). Intussen schreef hij ook essays (7), novellen (8) en enkele romans en was hij vanaf 1924 hoofdredacteur van de 'Dietsche Warande en Belfort' (9).
Ongetwijfeld heeft O.-L.-Vr.-Lombeek hem/zijn werk beïnvloed: " ... heel zijn oeuvre blijkt gemerkt door de traagheid en de rust van zijn "aanbegin des levens". Zijn verzen, zijn proza bewegen altijd rustig, soms zelfs ietwat langzaam voort. Zij doen denken aan de brede, trage stappen waarmee een boer des zondags langs zijn velden loopt." (10).
|
|
|
'Herken ik nog dees rijke, heuvlende landouwen,
waar, recht een poos, in 't jonge golvend graan,
hel-blauw en rood op 't bleeke groen, de nijvre vrouwen
vermoeid van 't eerste werk in warmer zonne, staan'
En in hetzelfde gedicht (11) een nog duidelijker verwijzing naar O.-L.-V.-Lombeek:
'het heuveltje en de molen,
het torentje en de schaamle huizen, laag en schaars'
|
|
|
Ook de personages in zijn romans worden in en door dat Pajottenlandse landschap, in en door die Pajottenlandse gemeenschap getekend, maar worden tevens sterk aangezogen door de grootstad, hebben dan weer heimwee ... Daarbij besefte August Van Cauwelaert goed dat herinneringen altijd gekleurd zijn, anders zijn dan de werkelijkheid waarop ze slaan, verkleurd door latere ervaringen..
Dat zijn platteland dat van O.-L.-Vr.-Lombeek en omgeving is, komt in zijn romans op vele plaatsen tot uiting, zoals in volgende citaten uit:
- 'Het licht achter den heuvel' (1929): Vanuit de molen zijn er op een heldere dag dertien windmolens te zien, "Denderwindeke zet bij. Meerbeke zit slap, Vollezele rolt op ..." en dichterbij het dorp met het "gotisch juweel van een kerk in de kom".
- 'Harry' (1935): "... reed haar man op een verraderlijken nacht in de vaart tusschen Okeghem en Pamel en verdronk." en "... die ginder in het dorp op Rockenburg gewoond had, ..."
- 'Fantaisie zei Meneerke' (1943): "Hij was gekomen van de kant van Lennik, en had al aan de molen van Felix gevraagd waar ..."
Literair is 'Harry' zeker zijn sterkste roman, maar alle drie kunnen ze bijdragen tot onze beeldvorming van het leven in het Pajottenland rond 1900.
Een gedenkplaat aan het voormalige gemeentehuis van O.-L.-Vr.-Lombeek herinnert hem.
-----------------------------------------------------------------------
(1) Zoon van Emiel Philibert Van Cauwelaert en Caroline Seraphine Vossen, broer van Jan Hendrik en Frans Van Cauwelaert.
(2) Kreeg er meermaals bezoek van zijn goede vriend dom
Franco de Wyels.
(3) Marnix Gijsen: 'August Van Cauwelaert' Desclée De Brouwer, 1968, 42 p. Aldaar p. 13.
(4) Gerald Walschap: 'A. van Cauwelaert', A. Manteau n.v., Brussel, 1959, 37 p. Aldaar p. 6.
(5) Marnix Gijsen: o.c. 3. Aldaar pp. 34-35.
(6) Marnix Gijsen: o.c. 3. Aldaar p. 33.
(7) O.a. 'De Vlaamse jongeren van gisteren en heden', een verklaring van de zwakke weerklank van wereldoorlog I in de naoorlogse literatuur. En ook een essay over Karel Van de Woestijne, eveneens onderwerp van de voordracht van August Van Cauwelaert voor de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, waarvan hij ook lid was.
(8) Marnix Gijsen: o.c. 3. Aldaar p. 19: 'Vooral ingegeven door zijn ervaringen als rechter. Zij horen tot het beste van zijn oeuvre.' o.a. De novellenbundels: 'Vertellen in toga' (1935) en 'En de rechter vertelt opnieuw' (1944).
(9) Gerald Walschap: o.c. 3. Aldaar p. 8: 'Eigenheid en waarachtigheid was zijn eerste criterium, en de mens de maat aller dingen.'
Voordien had hij meegewerkt aan verschillende tijdschriften, ... speelde hij b.v. een essentiële rol in het maandelijks katholiek damestijdschrift 'De Lelie'.
(10) Marnix Gijsen: o.c. 3. Aldaar p. 10.
(11) Gedicht 'Lente' in 'Verzen II' (1913).
Aangevuld in november 2024.
|