|
Geboren te OLV-Lombeek op 25 februari 1910. (1) Na lager onderwijs te Lombeek studeerde hij aan het klein seminarie te Mechelen. Maar toen in 1924 zijn vader erger ziek werd en het boerenwerk niet meer aankon zei Emiel, 14 jaar maar ‘al groot en struis’, tot zijn moeder ‘Ik doe dat voort.’ en hij bleef twaalf jaar boer. (2) Intussen las hij veel, vaak over politiek, studeerde bij. In 1936 trouwde Emiel met Joanna Malvina Verheyden (OLV-Lombeek 7/3/1913-Aalst 21/4/1998). (3) In hun gezin dat te Roosdaal aan de Koning Albertstraat (nu nr. 115) woonde werden zes meisjes en twee jongens geboren.
Hij vond werk bij het weekblad Elkerlyc (mede opgericht door zijn broer Karel) en bij de krant De Courant, maar bij de mobilisatie hielden beide bladen op te bestaan. Ook Emiel werd gemobiliseerd, maakte de Achttiendaagse Veldtocht mee, werd krijgsgevangen maar kon ter hoogte van Leerbeek ‘ontsnappen’. Een aanbod in de journalistiek nam hij niet aan omwille van de gecensureerde berichtgeving, maar hij ging wel aan het werk bij de textielcentrale die afhing van Economische Zaken. Ondertussen stond hij ter plaatse ook in het verzet als lid van de Belgisch Nationale Beweging. In 1944 werd dagblad Het Volk al vlug opnieuw opgestart en werd Emiel politiek verslaggever, tot 1965. Toen volgde hij zijn broer Karel op als politiek directeur van de krant en bleef het tot eind 1975. Op 1 januari 1976 ging hij met pensioen.
Emiel overleed te Roosdaal op 6 oktober 1982.
Vlaanderen
In Het Volk schreef Emiel tegen de excessen van de repressie, over de taalwet problemen in Brussel, ... was hij voorstander van meer federalisme, van de splitsing van de Leuvense universiteit en de verhuis van Leuven-Frans naar Wallonië, ... ijverde hij voor de herverdeling van de beroepshoven, voor de invoering van de vijfdagenweek, ...
Scherper nog ageerde hij in het tijdschrift Het Pennoen, waarvan hij mede de redactielijn uitstippelde en waarin hij tot 1963 ook schreef onder twee schuilnamen.
In 1947 klaagde Emiel de vervalsing van de talentelling aan (4). In 1960 stuurde hij als eerste burgemeester de tweetalige formulieren van de volkstelling terug, een actie die navolging vond bij ongeveer 500 Vlaamse burgemeesters.
In 1956 was hij medeoprichter van jong-Davidsfonds, waarvan hij in 1976 verklaarde: ‘We hebben ons vergist en het is ons uit de handen gegaan.’ (5)
Ook in 1956 was Emiel betrokken bij de oprichting van de Vlaamse Volksbeweging. Hierover verklaarde hij in 1976: ‘De bedoeling was een drukkingsgroep … De uitwerking heeft nogal goed beantwoord aan het opzet; wel hebben sommige mensen van de extremistische partij – ik noem de Volksunie – geprobeerd de Vlaamse Volksbeweging naar haar pijpen te doen dansen en dat is af en toe ook gelukt.’ (5)
In 1958 werd hij lid van het IJzerbedevaartcomité. Maar in 1970 is hij er uitgegaan omdat hij vond ‘dat het een beetje ontaardde.’
OLV-Lombeek
Op 16 oktober 1938 werd Emiel verkozen tot gemeenteraadslid van OLV-Lombeek voor de partij de Bokken. Na de onderbreking van de gemeenteraad tijdens de oorlog werd hij op 28 november 1944 aangesteld als dienstdoende burgemeester. Bij de verkiezingen van 24 november 1946 behaalde zijn partij nipt de meerderheid en hij bleef burgemeester, ook na de volgende verkiezingen, tot eind 1964.
Emiel was vele jaren voorzitter van de kerkfabriek van de parochie Onze-Lieve-Vrouw. (6)
In 1945 werd hij voorzitter van de Lombeekse fanfare De Eendracht, tot 1970. Toen opgevolgd door zoon Wilfried, maar na diens overlijden in 1977 werd Emiel opnieuw voorzitter tot 1982.
In Eigen Schoon en de Brabander schreef hij over OLV-Lombeek, o.a. ‘Het Kasteel van Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek’, ‘De aloude Broederschap van St. Hubertus te O.-L.-Vr.-Lombeek’.
Persoon
Emiel was een groot voorstander van de katholiek onderwijs, tegen de vervanging ervan door pluralistische scholen; was verdediger van het ongeboren leven, tegen abortus; een vroom man die zijn houvast vond in het evangelie, maar die tegen het centralisme van Rome was; een familieman die hield van de natuur in het zo mooie Pajottenland.
Bij zijn overlijden schreef Manu Ruys: ‘Voor vrienden en collega’s was hij “de burgemeester”, een joviale, massieve man uit één stuk, die als een eik in het Pajottenland geworteld stond. Een man, vol sociale bewogenheid. Hij had een huiver voor intriges en halfslachtigheid in het politieke milieu; hij duldde geen onrecht. Emiel Van Cauwelaert blijft voor ons een onvergetelijke figuur, een idealistische strijder, een trouwe vriend.’ (7)
|
|
------------------------------------------------------------------------
(1) Kleinzoon van Emiel Philibert Van Cauwelaert en Caroline Seraphine Vossen. Zoon van Jan Hendrik Van Cauwelaert en Joanna Catharina de Wyels. Broer van Karel Van Cauwelaert de Wyels.
(2) Ook al noemde hij die jaren de schoonste van zijn leven toch hield hij ermee op omdat zijn jongere broer de hoeve kon overnemen en ook omdat zijn vrouw niet uit een boerengezin kwam.
(3) In 1951 was ze in de kerk van OLV-Lombeek meter van de Sint-Hubertusklok.
(4) Een Waalsgezinde secretaris of onderwijzer liet de Vlaamse mensen van dorp(en) aan de taalgrens verklaren dat ze Frans spraken.
(5) Joos Florquin: ‘Ten Huize van …’. Davidsfonds Leuven, 1981, 359 p. + foto’s. Aldaar p.
303.
(6) In 1951 was hij in de kerk van OLV-Lombeek peter van de Christus Salvator klok.
(7) Maurits Van Liedekerke: ‘Van Abbeloos tot Zeppos’, 2016, 271 p. Aldaar p. 168.
|