boomstructuur: startpagina >
AZ-index > artikelindex D > De Kam > artikel


De Kam/krasse uitspraken, ruzie
Krasse uitspraken
Nadat ze op 14 september 1757 op de jaarmarkt te Ninove een koe hadden gekocht, stapten oud-schepen Mattheus de Coene en zijn vrouw, met de koe aan het leizeel, langs de tragel naar Pamel. Daar aangekomen gingen ze in De Kam nog de dorst lessen. Toen Mattheus al enkele pinten had gedronken vielen drie sergeanten, die op patrouille waren, er ook binnen. Waarschijnlijk aanleiding opdat het plaatselijke gezag ter sprake kwam. De gemoedelijkheid die er heerste verdween, de gemoederen raakten verhit en vooral de Pamelse baljuw Judocus Henricus van den Bossche moest het ontgelden. Ook Mattheus uitte zijn afkeer in krasse bewoordingen: ‘ick scheijt in den Baillieu van Pamel, ick en geve nivers om, …’ en nog meer ‘injurien ende ongeoorlofte woorden’.
Vergoeilijkte de aanwezige officier de dronkemanspraat van de oud-schepen door te treuzelen met een verslag? Op bevel echter van de baljuw kwam er op 21 november 1757 toch een relaas, met daarin de uitlatingen van de Coene. De griffier van Pamel, notaris Jan Frans Gillis, ook schoonvader van de baljuw, had de tekst opgesteld, die ondertekend werd door de officier en verschillende aanwezigen. Toch duurde het nog bijna zeven maanden vooraleer meier Engelbert Blockmans en zijn schepenen (1) op 15 juni 1758  zes getuigen opriepen die ‘op 14 september 1757 geweest sijn ontrent den huijse vande Wed. hendrick Kestens, woonende in den Bantcam tot Pamel’. Alle zes hadden Mattheus de Coene en zijn vrouw in de herberg gezien en ook dat hij ‘was er drinckende eenen pot bier oft meer’. Echter had niemand gehoord dat hij iets over de baljuw had gezegd! Daarmee werd de schepenbank besloten. De baljuw zal wel woedend zijn geweest en eiste een nieuwe samenkomst van de schepenbank. Al op 21 juni 1758 kwam deze opnieuw samen en aanhoorde drie getuigen die weer ontkenden dat Mattheus de Coene iets over de baljuw gezegd had. Nochtans hadden ze alle drie het eerste verslag medeondertekend. Maar bij een van hen was de baljuw hem thuis komen ‘molesteren’ en hij had ’s anderendaags uit schrik toch getekend. Ook bij de twee anderen was de baljuw thuis komen aandringen ‘het en sijn maer clodden, teeckent gij maer, quest oft het misschien iemant zal sien’. Veeleer de baljuw kwam in opspraak en de zaak werd uiteindelijk geklasseerd. (2)

Ook blijkens dit verhaal was baljuw van den Bossche niet geliefd bij heel wat Pamelaars en boterde het niet tussen hem en meier Blockmans.
Herbergruzie
Pamel, zomerkermis 16 augustus 1778. Veel volk in De Kam. ‘Aentrent den avondt’ sloeg jonkman Frans Kestens uit Pamel met een bierpot op het hoofd van Jozef Asselman, een jonggezel uit Liedekerke.
Twee dagen later riep de baljuw enkele getuigen op:
Een eerste getuige had aan Kestens gevraagd ‘laet ons t’saemen vroelijck sijn’, waarop deze had geantwoord ‘Jae, niet van plan vandaeg te vechten’. En toch gaf hij wat later aan Asselman ‘stommelingkx’ een fameuze klap met zijn bierpot. Asselman verloor veel bloed. De wonde werd ‘met franschen brandewijn uijtgewasschen en vermaeckt’. Asselman was nadien met vrienden vertrokken ‘jammerende ende lamenterende’. Een andere getuige vertelde dat de vechters elkaar hadden vastgegrepen na de slag met de bierpot en dat Asselman onder de muurbank was gerold. De waard, Jan-Filip Van Havermaet verhaalde dat hij in de keuken was ‘tot het ontfangen van het geldt der verteerde gelaegen’. Die twee hadden geruzied, maar ze hadden ook ‘den pijs gedroncken’. En nadien was ’t toch gebeurd. Hij heeft ze gescheiden en de wonde uitgewassen.
Met zijn getuigenis wilde provoost, Louis Duchesne, vooral de eigen actie in het daglicht plaatsen. De waard had hem gevraagd wat te blijven, want hij vreesde voor kabaal in de achterkamer, waar Kestens en andere jongelui zaten. Hij had Kestens tot kalmte aangemaand; niet ruziën! ‘Geen apperentie’ had die geantwoord. Duchesne was toen naar de keuken gegaan om ‘sijne toeback pijpe t’ontsteken’. Hij hoorde de klap, liep naar de achterkamer, zag dat Kestens boven op Asselman zat en heeft ze gescheiden. Kestens is buitengegaan. Maar er was nog een vreemde (afsetene) die oorzaak scheen van al die ruzie. De provoost heeft hem buitengedreven en hem nog enkele slagen op de rug gegeven met het plat van zijn sabel. Daar botste hij op Kestens die hem van ‘hondtsvot’ verweet en vloekte en tierde dat de provoost er zich best niet mee bemoeide. Wat de provoost aanzette ook Kestens een drietal slagen met het plat van de sabel toe te dienen. Maar ‘d’handtheve’ sprong er af, zodat hij ongewapend stond. Kestens wierp met ‘stucken hout, genaempt cortelingen’. Duchesne kreeg er een op zijn been, dan op zijn linkerhand die gekwetst was en begon te zwellen. Hij was dan in de herberg licht gaan halen om ‘d’handtheve’ te zoeken. Ondertussen was Kestens met de vreemdeling vertrokken. (3) (4)
 

-----------------------------------------------------------------------------------------
(1) Met o.a. schepenen  Jan Straetmans. en Jan-Baptist Van Tricht.
(2) Van Herreweghen Gerard: ‘Negen herbergruzies uit de periode 1757-1780’, Extranummer 1977, Davidsfonds Roosdaal, 32 p. Aldaar pp. 3-6.
(3) Opmerkelijk, Duschesne kreeg voor zijn uitvoerig verhaal maar 7 stuivers, terwijl de andere getuigen 10 stuivers kregen.
(4) Van Herreweghen Gerard: o.c. (noot 2). Aldaar pp. 17,18.