boomstructuur: startpagina >
artikelindex Marge > artikel


Hopteelt

Op 16 november 1455 leverde een boer uit Pamel 408 zakken hop aan de abdij. In 1456 reed de pachter van het Hof te Pamel met een wagen hop naar Atrecht en kreeg er wijn voor in de plaats, die hij dan doorgaf aan de abdij van Ninove om aldus zijn pacht af te korten. De boeren betaalden hun pacht dus niet noodzakelijk in geld. Meestal leverden ze de hop (of andere koopwaar) aan de abdij zelf, die de levering zelf verbruikte of doorverkocht. Zo reed de proost van de abdij op 25 oktober 1456 zelf met hop naar Atrecht (1).

Volgens een pachtbrief uit 1568 van het Pamelse hof te Zuivene moest een anderhalf dagwand grote ‘hoplochtinge’ op het einde van de pacht ‘behoorlijck gestaect’ zijn met 800 staken.

Met ‘den hoplochting met een clijn plaetse van de cappelrije’ werd in 1643 een hoplochting van de pastoors van Pamel bedoeld, die deze eeuwenlang beheerden. Later, in de 19e eeuw, ging de pastoor op bedeltocht bij de hopboeren, vergezeld van de koster of een misdienaar, die een kruiwagen voerde met een grote zak. Iedere boer gaf naar godsvrucht en vermogen een zakje of een vatmand gedroogde hop. Op Ledeberg werd die hop dan uitgespreid op de de zolder van de kapelanie/De Kluis en nadien verkocht ten voordele van de noden van de kerk of voor de armen van de parochie. In rekeningen van de toenmalige kapel van Ledeberg werd er melding van gemaakt. Zo werd in 1877 bij ‘Opbrengst van offerblokken, rondhalingen, ...' genoteerd dat de rondhaling van hop maar weinig had opgebracht. In 1878 was de ombrengst in diezelfde rekening lager dan voorzien omdat de hop nog niet verkocht was, maar het tekort zou ruimschoots vergoed worden, zohaast de hop aan een tamelijken prijs kon verkocht worden. Die hopophaling hield stand tot net voor WO II; in 1935 werd de opbrengst nog aangewend voor een nieuw orgel.

Begin 1895 schreef de gemeentesecretaris van Pamel in een rapport: 'De hopteelt, die de voornaamste steun van onze landbouwers is, laat veel te wensen over zowel wat de opbrengst als wat de verkoopprijs betreft. Hieruit volgt dat er een groot tekort is in de kas van de landbouwers en het dus een nadelig jaar was.'

Elsa Van Saene vertelde dat bij haar thuis (rond 1920) pluksters werden ingeschakeld '... meestal uit Liedekerke. Dat waren kantklosters die om wat meer te verdienen hun kantkussen voor enkele weken verlieten om te komen plukken. In die tijd was kantklossen gelijk met hongerloon. Plukken bracht meteen voor hen ook meer en voedzamer eten. En ... of het hun smaakte. Rond zeven uur begon men te plukken tot 's middags, en na de middag ging dit door tot negen uur 's avonds. Elke dag werden tijdens het plukken drie paternosters gebeden en werd er veel gezongen, en die van Liedekerke konden zingen! De laatste plukdag werd gevierd met de "kloering". Wafels werden gebakken en jenever gedronken. Deze jenever werd in een kom gegoten en daar werd bruine suiker bijgevoegd. Met de soeplepel ging deze kom rond.'

Tot na de eerste wereldoorlog werd er over (bijna) geheel Pamel verspreid hop geteeld. Daarna werd de hopteelt geleidelijk aan verdrongen door de fruitteelt, om na de tweede wereldoorlog volledig te verdwijnen.

 

Hoplochting te Pamel
 

Variëteiten, ca. 1928: Goemenhop, Hop van Pamel, Hunselhop, ...



----------------------------------------------------------------------
(1) Gerard Van Herreweghen: 'Eeuwigdurend Pamels kalender', werkgroep DF-Klokje/Davidsfonds, Roosdaal, 1979, 165 p. Aldaar pp. 134, 145.