boomstructuur: startpagina >
AZ-index > artikelindex V > Vandenberghe J.,V.,M.,H.,B.,A.,E.,J. > artikel


Vandenberghe Joseph, Victorina, .../onder W.O. I

Dochter Victorina/Victorine herinnerde zich in 1999 nog:
‘In het begin had iedereen schrik door die geruchten over de franc-tireurs en de vreselijke vergeldingen. De Duitsers hadden hun Kommandatur ingericht op de Klei, daar ieveranst waar nu al die winkels zijn. Talrijk waren zij niet, maar 't waren geen lachers. Dat hebben wij hier zelf maar al te goed ondervonden. De avondklok was ingesteld. Vader negeerde dit verbod en werd op een avond op d'Hasselt aangehouden ... De Duitsers voerden hem mee naar Pamel. Eén van hen kwam thuis losgeld eisen en dreigde met fusilleren en strafkamp. Doch moeder hield koppig staande dat zij geen geld had. Daarop dreigde de Feldwebel een schilderij en een spiegel mee te nemen. Moeder snauwde terug dat zij geen geld had en dat hij het maar kon aftrappen. Haar onverschrokken houding deed de Duitser met lege handen afdruipen. Nog geen uur later was vader vrij. Stel u voor dat het anders afgelopen was. Met zo'n groot huishouden ... Maar er waren er die het slechter gehad hebben. Gelukkig voor vele gezinnen kregen de kinderen op school wat toegestopt van het Nationaal Comiteit.
Erger was het gesteld met de stadsmensen. Tal van Brusselaars liepen de deuren plat op zoek naar voedsel. Tijdens de oorlog verbleven te Ledeberg familieleden uit Brussel, gevlucht voor de honger...'
'Victorine herinnert zich ook Karel Van de Woestijne, die tijdens de oorlog te Ledeberg vertoefde. “Wij hebben dikwijls genoeg zijn kousen gerepareerd.” Het schrijven bracht tijdens de oorlog niet veel op. Madame Van de Woestijne was goed aan huis bij de Kleinen Doktoor en zo raakten zij te Pamel verzeild. Er werd te Pamel ook veel meer “rondgegaan” als in gewone tijden. Enkel voor de smokkelaars waren het goede tijden. Voor hen kon de oorlog niet lang genoeg duren. Hierachter, omtrent Noenkel, was een staminee waar gemeen volk samentroepte; smokkelaars en dieven uit Schepenijsel en Liedekerke. Drie keer werd ons wasgoed gestolen op de bleekwei. Zelfs onze ajuin die hing te drogen werd gestolen. Op 't veld kapten ze 's nachts de patattenkuilen uit. Sommigen van deze bende waren betrokken bij die schrikkelijke moord op de molen van Lombeek.
Wat Victorine de Duitsers in 14-18 het kwalijkst genomen heeft, was hun harde houding tegenover de Portugese krijgsgevangenen te Ledeberg, die aan de Vaart pinnekensdraad moesten spannen voor het Denderfront. (1) “Zij werden uitgehongerd en ik zag ze op een keer zelfs zweepslagen krijgen omdat ze op ‘t school van Ledeberg de spoeling van de soepketels uitgedronken hadden toen die daar stonden te weken voor de afwas.” Ze werden vastgehouden op het Hof van de Ro. Daar hebben de Duitsers er een dood geschoten die door de haag gekropen was op zoek achter eten. Op de koer van 't pensionaat zaten er somtijds ook een deel. Als er geen Duitsers in de buurt waren wierpen we voor die sukkelaars een boterham over de muur. Maar de grootste schrik hebben we in '18 beleefd. Toen het front ineenstortte werd overal in de straten “armistice” geroepen. De mensen wierden gelijk als zot. Doch het terugtrekkende leger plunderde naar believen. Het was al laat op het jaar doch de mensen lieten zoveel mogelijk gewas op 't veld staan, zodat het moeilijker kon gestolen worden. De aftocht leidde tot eigenaardige taferelen. Al wat niet te zwaar of te heet was, namen de Duitsers mee. Sommigen hadden keven met kiekens op hun velo gebonden, anderen allerlei huisraad. Op de Dries passeerde op een dag een defilé koeien waar geen eind aan kwam. Meer koeien dan ik tot dan in mijn leven al gezien had! De dieren werden door de Duitsers op hun terugtocht geslacht voor hun veldkeuken.
De Duitsers die te Pamel gelegerd waren, vierden uitbundig de wapenstilstand. In de feestroes vuurden zij, bij gebrek aan gewoon vuurwerk, hun voorraad fusees af. Dat schouwspel had ge moeten zien. Tot een van die lichtkogels bij Jannekes op het dak viel en heel de zolder afbrandde.'

‘Jan was onze enige broer. Op een dag in 14-18 stond hij samen met Victor van Fil Plas aan te schuiven bij het klooster te Pamel voor de rantsoenen van het Comiteit. Op een gegeven ogenblik komt daar een vrouwmens voorsteken in plaats van aan te schuiven zoals iedereen. De jonge gasten namen dit niet en begonnen zottigheid te roepen zoals dat gaat op die leeftijd. Enkele Duitsers die net terugkwamen uit de Gouden Leeuw te Poelk, hun tweede thuis, hadden het kabaal gehoord en grepen het tweetal bij de kraag. Ze namen hen mee naar de Kommandatur. De twee kregen er van de zweep en werden daarna buitengezwierd. Op het eind van de oorlog wilde onze Jan per se in de fossen gaan werken omdat de koolputters naast hun daghuur ook recht hadden op een zekere hoeveelheid houille. Daar viel anders niet aan te raken. De mensen hadden enkel hout om zich te warmen of skramouille van den tram of den ijzeren weg. 's Nachts bij maneschijn werden in het Ledebergbos bomen afgezaagd door de dorpelingen. Tegen de morgen was alles al verzaagd, gekliefd en weggevoerd door somtijds wel 12 of 15 man. Die riskeerden zich veel want de Duitsers hadden het kappen verboden. Jesgaten werden met een jeirwenje uitgewerkt en met weggeren gekliefd of tot spaanders gekapt.' (2)


------------------------------------------------------------------------------------------
(1) De terugtrekkende Duitsers hadden immers het plan opgevat een front uit te bouwen langs de Dender, waarbij de hoogte van Ledeberg een strategisch punt zou zijn. Advocaat Josse Borginon (zoon van Gustaaf Borginon) zei hierover: 'Grande alerte un jour de septembre 1918. Un officier allemand vient annoncer que d' importants travaux de défense sont entrepris dans la vallée de la Dendre. La colline de Ledeberg, point stratégique de premier ordre, va être occupée par les troupes. C' était l' évacuation imminente de la chère vielle maison, sa destruction certaine, la destruction aussi de la Chapelle, des chers vieux arbres, ...' Gelukkig werden de plannen afgeblazen.
(2) François De Neef: ‘Te Braeckmans op de Dries', in DF-Klokje, Davidsfonds Roosdaal, 1999, 31e jg nr 3. Aldaar pp. 72-76.