Van Schepael Gustavus Guilielmus
Dom Benedictus, benedictijn, abt van de abdij van Affligem van 1912 tot 1951
|
|
Geboren te O.-L.-V.-Lombeek op 9 juni 1876. (1)
Op 9 juli 1892 ingetreden in de abdij van Affligem werd hij er op 19 juli ingekleed en kreeg Benedictus als kloosternaam. Daarop volgde hij in de abdij voortgezet onderwijs. Op 5 oktober 1893 legde hij zijn tijdelijke geloften af, op 5 oktober 1896 sprak hij zijn plechtige professie uit. Ook zijn priesteropleiding volgde hij in de abdij en werd er op 17 augustus 1902 priester gewijd.
Muzikaal begaafd werd hij al vlug zangleider en zou het tot op hoge leeftijd blijven. Nadat dom Benedictus voordien al door de abt was aangeduid als helper van de novicemeester en als verantwoordelijke voor de geprofeste monniken-priesterstudenten, werd hij in 1905 novicemeester. In die functies verkreeg hij vertrouwen zowel binnen de communiteit als van de abt-generaal.
Al in de tweede stemronde werd dom Benedictus op 23 januari 1912 verkozen tot abt-coadjutor; in opvolging abt vanaf 18 december 1912. (2) Als spreuk koos hij ‘Nihil Operi Dei praeponatur’, niets worde gesteld boven het werk Gods. 'Hij trad krachtdadig op door het handhaven en vrijwaren van een goede kloosterlijke regeltucht' (3), maar liet zich wel omringen door een heterogeen samengestelde dekenraad. Na WO I echter kwam het er tot een crisis, eerst doordat abt Benedictus vrijwel elke kandidaat tot de plechtige professie wou toelaten, soms tegen de wil van de communiteit in, maar aldra ook door spanningen met hen die wilden vernieuwen. Bij de visitatie van de abt-generaal in 1921 werden de onruststokers verbannen (4) of weggepromoveerd (5) en slaagde abt Benedictus erin weer rust en evenwicht te brengen. Ook bleef de abdij actief binnen de Liturgische Beweging en onder impuls van abt Benedictus haalde de uitvoering van het gregoriaans er een hoog peil.
Nadat hij eerst al de refter had laten verbouwen besliste abt Benedictus in 1932 de abdijgebouwen uit te breiden volgens het plan van de Nederlandse architect Alexander Kropholler, nieuwbouw die hij op 5 juli 1934 kon inwijden. De abdij kwam echter door de bouw in diepe schulden. Bijna werd abt Benedictus ervoor afgezet, maar de communiteit legde de verantwoordelijkheid uiteindelijk bij de econoom, zodat hij als abt kon aanblijven. Daarnaast werden de zuivelfabriek, brouwerij en maalderij onder abt Benedictus verder uitgebouwd en gemoderniseerd, (6) de eerste twee echter door WO II stopgezet. In 1931 werd nog gestart met de commercialisering van de Affligemse cider.
Ook WO II had de abdij vrij goed doorstaan. Evenwel voelde abt Benedictus ‘zijn lichaamskracht verminderen’ (7) en ‘de jonge generatie keek uit wanneer hij zou aftreden’ (3), doch ‘met ongebroken wilskracht’ (7) bleef hij abt tot aan zijn overlijden op 1 januari 1951, nadat hij op nieuwjaarsnacht in de metten nog de gezangen had aangeheven en ’s morgens de mis had opgedragen.
|
|
Aanhalingen:
Dom Theodoor (verbitterd om zijn afzetting als econoom): ‘De abt was een payot d.w.z. koppig, halsstarrig, kruipen voor die boven hem stonden maar dictator voor die onder hem stonden. Hij was weinig ontwikkeld en zeer bekrompen van gedachten.’ (3)
Dom Albertus: ‘Een ding kon D. Benedictus nooit verdragen: dat iemand van zijn monniken mee wilde overste zijn.’ (3)
Dom Franco (in de lijkrede): ‘Monnik van de oude stempel die hij was, …’ (7)
Dom Albertus: ‘Hij zou als abt de tragedie van twee wereldoorlogen meemaken en steeds in alle omstandigheden blijk geven van een onverstoorbare gemoedsrust.’ (7)
Dom Jan: ‘Zijn grote verdienste bestond hierin, dat hij de initiatieven van enkele begaafde en idealistische jonge medebroeders moreel en metterdaad heeft gesteund, respectievelijk in goede banen heeft geleid of, waar het hem nodig leek, heeft afgevoerd.’ (8)
Frank Teirlinck: ‘…dat hij dan ’s avonds vóór de completen, in plaats van de korte geestelijke lezing, vertelde over wat hij meegemaakt had of wat er tijdens het feestmaal op het menu had gestaan. Dan ging het er heel gemoedelijk aan toe, …’ (3) |
|
Dom Benedictus was niet alleen bijna 39 jaar abt van de abdij van Affligem, maar ook gedurende 20 jaar abt-visitator, hoofd van een groep van enkele abdijen die samen een provincie vormden (met o.a. Affligem, Dendermonde, Steenbrugge, Heide-Kalmthout, …). |
|
---------------------------------------------------------------------------
(1) Zoon van Jacobus Van Schepdael (O.-L.-V.-Lombeek 30/1/1832 - O.-L.-V.-Lombeek 13/3/1883) en Maria Theresia Van der Poorten (Gooik 4/2/1837 - O.-L.-V.-Lombeek 25/8/1880).
(2) Eerst abt-coadjutor, de ontslagnemende abt vervangend; na diens overlijden, in opvolging abt.
(3) Frank Teirlinck: ‘150 jaar monniken in Affligem 1870-2020’, vzw Abdij Affligem, 2020, 512 p. Aldaar pp. 176-181.
(4) O.a. dom Fulgentius naar Heide-Kalmthout.
(5) Dom Franco in 1922 naar Rome, maar hij kon in 1930 toch terugkeren. In die tussenperiode bekommerde abt Benedictus zich om de huisvesting van de door dom Franco ‘in de steek gelaten’ zusters benedictinessen, die zich in 1932 uiteindelijk vestigden in Hekelgem.
(6) Geleid door een pater, bijgestaan door enkele lekenbroeders of knechten. De meeste paters assisteerden (ook) in parochies in de ruime omgeving. Enkelen vertrokken naar het missieklooster in Noord-Transvaal.
(7) Albertus Van Roy: ‘Affligem, roem van ons land’, Davidsfonds, Leuven, 1953, 228 p. + 24 foto’s. Aldaar pp. 218-222.
(8) Jan Goetghebeur: ‘Beelden uit de Affligemse collectie: Abt Benedictus Van Schepdael’ in ‘950 Jaar Abdij: Affligem in de kering’, Jaarboek 27, Heemkundige Kring Belledaal, Affligem, 2012. Aldaar pp. 244-250.
|
|
|
|
|