|
In 1823 keurde de gemeenteraad volgend brandreglement goed:
Bepalingen ter voorkoming van brand
art. 1 De ingezetenen zijn verplicht tot het schoon houden en doen vegen van de stookplaatsen, ten minste twee maal per jaar, te weten: gedurende de maanden oktober en april en daarvan het bewijs te leveren bij elk bezoek van de schepen die met de controle belast is.
art. 2 Bij die jaarlijkse of andere inspectie van de stookplaatsen zal de daartoe aangestelde schepen niet mogen worden belemmerd.
art. 3 De schepen kan een proces-verbaal opstellen en de ingezetenen kunnen gestraft worden.
art. 4 Iemand die voor de uitoefening van zijn bedrijf vuur moet gebruiken, zal geen ovens, eesten of andere stookplaatsen – onder welke benaming ook – mogen doen maken tenzij hij eerst de toestemming van de daartoe bevoegde beambten bekomen heeft en de verzekering geeft dat er geen gevaar voor brand te vrezen is.
art. 5 Kort na de goedkeuring van dit regelement zal de voorschreven schepen een generaal visiet maken aan alle stookplaatsen en hij zal aldaar ordonneren aan de eigenaar van de stookplaatsen die hij in geen goede staat zal vinden, ze seffens te repareren.
art. 6 De vergaarplaatsen voor het bergen van as moeten zes ellen afgelegen zijn van alle andere gebouwen en daarin mag men geen hete assen brengen, noch ze buiten op de straten brengen of in de grachten werpen.
art. 7 Het is verboden te vlassen of te hekelen bij ontstoken licht 's morgens voor 5 uur en 's avonds na 9 uur en ook in de hekelhuizen of andere plaatsen waar vlas ligt, lollepotten te gebruiken of ander licht dan een besloten lantaarn.
art. 8 Het is ook stiptelijk verboden tabak te roken in stallen, schuren of op andere plaatsen waar zich licht brandbare goederen bevinden, tenzij de pijpen voorzien zijn van goede pijpstopsels.
Het blussen van de brand.
art. 9 Iedereen die als eerste een ontstane brand ontwaart, is, indien men de brand inwendig niet meester kan worden, gehouden overluid ‘brand' te roepen en de naaste geburen daarvan dadelijk te verwittigen.
art. 10 Bij het ontstaan van brand zal door het kleppen van de klok zulks aan iedereen der ingezetenen bekend gemaakt worden om te hulp te komen; vooral de naaste geburen moeten dan zoveel mogelijk hulp verlenen.
art. 11 Op de plaats waar de brand ontstaan is, zal door de veldwachter of andere personen, die door het gemeentebestuur daartoe aangesteld zijn, zohaast mogelijk gewaakt worden ter voorkoming van dieverijen en ook opdat de middelen tot het blussen van de brand geen belemmering zouden ontmoeten.
art. 12 Zij die naast de plaats wonen waar een brand ontstaan is en die eigenaars zijn van kleren, zullen gehouden zijn op het eerste verzoek van de meier of de schepen die kleren te laten gebruiken en ze zullen, in geval van merkelijke schade aan die kleren, door de gemeentekas vergoed worden.
art. 13 Ter verzekering van de bepalingen, hierboven vermeld, van artikel 4 tot artikel 12, zullen zij die er niet zullen aan volkomen of die in gebreke gebleven zijn, gestraft worden met een boete van 1 tot 7 gulden en daarenboven met een gevangenis van 1 tot 5 dagen zoals ze door de gemeentepolitie uitgesproken zal worden. (1)
---------------------------------------------------------------------
(1) Schrijfwijze en zinsbouw werden aangepast. |