boomstructuur: startpagina >
artikelindex Marge > artikel


Eerste Meiboomplanting

‘Dat was in de toen nog zelfstandige schilderachtige gemeente O.-L.-V.-Lombeek. Onze organisatorische basis lag in “De Kroon”, de grote dorpsherberg, rechtover de kerk. Waard en waardin waren de zaak genegen. Dit bracht mee dat de mei op de boomgaard achter hun huis mocht geplant worden, dat er plaatselijke hulp was voor de stoffelijke ingrediënten (een berkeboom, een krans, een boomkapelleke, materieel voor de volksspelen) en... overnachtingsgelegenheid in de schuur. Want de meesten kwamen per fiets en van ’s avonds tevoren, om op tijd in de goede stemming te geraken en omwille van de speciale sfeer die de samenkomst van jonge mensen voor een poëtische “happening” uitstraalt. Op de vooravond werd ergens in een hoge, hellende weide een kampvuur gehouden. Er werden enkele gedichten voorgedragen en vooral stemmingsliederen gezongen, begeleid door trekzak en guitaar (toen nog een trekkers-, nog geen mode-speeltuig). Een aantal dorpelingen konden het niet waarderen en scholden ons in het duister uit voor “Doischen !”: een verschijningsvorm van arm Vlaanderen, die nog steeds niet volledig is verdwenen. De volgende morgen werd ingezet met een H. Mis, speciaal ter intentie van de meivierders, met aangepaste preek. Dan werd er gewandeld in de heuvelachtige, landelijke omgeving. ’s Middags konden we in “De Kroon” terecht voor boerenbrood met kipkap (voor de gelegenheid werd een varken geslacht). De namiddag begon met volksspelen, afzonderlijk voor jongens en meisjes (gehuwden zijn uitgeloten), in verschillende schiftingen. De winnaar werd meikoning, de winnares meigravin. Dan vormden alle deelnemers een kring. De meikoning koos zich hieruit een “koningin”, de meigravin een “graaf”. De vier helden van de dag werden met veldbloemen gelauwerd. Daarna trokken alle aanwezigen naar een boerderij in de buurt van het kasteel, waar op het neerhof de meiboom lag te wachten om ingehaald te worden. Het was een mooie grote berk, aan de kruin voorzien van een grote bebloemde krans, met zestien kleurige linten (één voor elke danser, want de meidans vergt acht paren). De stoet ging niet recht op zijn doel af. Daarvoor was de omgeving te verlokkelijk. Allen volgden de plaatselijke processieweg tot waar de meiboom lag. Enkele forse knapen torsten hem op de schouders, meisjes hielden de linten vast. Dan ging het verder, naar de weide toe waar de planting diende door te gaan. De meiparen liepen voorop; achter hen kwamen muzikanten en alle deelnemers, een bonte bent: jong volk, ook kinderen, maar toch ook volwassenen. In een vooraf uitgestoken kuil werd de boom gegleden en aangestampt. Een Maria-kapelletje werd gewijd en opgehangen. Een bevriende pater sprak een gelegenheidswoordje. En dan brak het grote ogenblik aan: de meiboom werd ingedanst. Bij deze dans houden alle dansers een lint vast dat in de loop der dansfiguren rondom de stam gevlochten wordt. De figuren zijn niet sensationeel, wel funktioneel; en de muziek ervan is heel fijn. Het einde van de meidans betekende het begin van een waar volksdansbal, dat in “alle hevigheid woedde” van ongeveer 16 tot 18 uur.

Zo verliep de meiboomplanting de eerste maal. Zo verloopt zij grotendeels nog steeds en dat hoort ook zo.’ (1)



____________________________________________
(1) Rob Lettens: ‘De Pajotse Meiboomplanting’ in ‘Brabant’, 1974, nr 2.