boomstructuur: startpagina >
artikelindex Marge > artikel


Strijtem, volgens de Engelse kapitein Mercer

Na een bruuske landing te Oostende, op 13 april 1815, trok de Engelse kapitein Mercer (1783-1868) met zijn soldaten, paarden en kanonnen door Vlaanderen, richting Waterloo waar hij op 18 juni 1815 de historische veldslag mee bepaalde. Op weg naar Waterloo stopte, verpoosde hij met zijn troep in het kasteel te Strijtem. In zijn 'Journal of the Waterloo Campaign' beschreef hij zijn wedervaren (1):

 

* Het dorp
Vanuit Dendermonde ging het over Asse richting Strijtem.
'De weg werd echter slechter dan ooit, diepe kleverige modder en jammerlijk omgewoeld. Na een kort eind weegs gemarcheerd te hebben, trokken we voorbij een wagenmakerij, geraakten dan op een groter plein waar een armelijk uitziend kerkje stond, een ellendige herberg, een smidse, twee zeer grote hoeven met enkele armtierige landhuizen. Dit, zo gaf onze gids te verstaan, was Strijtem.'
Elders schreef Mercer: '... de wegen in en om Strijtem waren nauwelijks begaanbaar na hevige regen ... niet alleen omdat ze slecht waren, daar ze geen fundering hadden en weinig of niet hersteld werden, maar ook wegens de kleverige en glibberige aard van de grond, die het rijden dadelijk na regen volstrekt gevaarlijk maakt. Sommige van de slechtste poelen, die anders volstrekt onbegaanbaar zouden zijn, worden ... hersteld met er houten blokken dwars over te leggen en ze met rijshout en dan met aarde te bedekken. Na een beetje verwering en slijtage worden die echter volstrekt gevaarlijk, daar de paarden soms tot aan de schouders tussen de houten blokken glijden.'
* Strijtemse boeren
Nogal spottend beschreef Mercer enkele Strijtemnaren die bij hem kwamen onderhandelen: de adjoint-maire Evenepoel, de garde-champêtre en ook 'Drie boeren, lomp voorkomende mensen, met iets meer verstand in hun gezicht, maar bepaaldelijk even ongerust, schikten zich naast mijnheer Evenpoel. Zij waren allemaal, zoals hun leider, opgesmukt in hun roast-beef kleurige kleren; katoenen buis, broeken van zwart of flesgroen fluweel, blauw- en witgestreepte katoenen kousen, lompe zilveren knie- en schoengespen: dat was hun kostuum. De eeuwige bonnet de nuit had ditmaal plaats gemaakt voor nogal elegante ronde hoeden waar een overvloed van pluche op stond. ...'
* Boerderijen
'Vele waren zeer schamele woonsten, opgetrokken uit hout en leem, met strooien daken en kleine vensteropeningen, staande aan de rand van de velden met hun schuur er naast maar niet vastgehecht aan de woonst, zonder mestvaalt, enz. met bijgebouwen op kleine schaal ... Sommige, die eveneens in het blakke veld stonden, waren nog van een andere soort. Die hadden strooien daken welke ettelijke voet over de muren uitstaken, geschraagd werden door ruwe palen en een soort veranda uitmaakten. Die wordt tot aan de nok gevuld met brandhout - deels in blokken, deels in mutsaard, wat aan het uiterlijk een zeer ruw voorkomen geeft en het binnenste zeer donker moet maken wegens de grote diepte van de deur- en vensteropening die aldus bekomen wordt. Daar weegt tegen op, dat dit huis koel houdt in de zomer en warm in de winter.'
* Jenever en bier
'Een grief was de goedkope prijs van jenever - een gemeen soort geestrijke drank die in de streek gemaakt wordt en waarmee iemand voor twee pence in de wind kon geraken.'
Het bier trok 'eerder op een mengsel van koemest en water dan op wat anders. De verkoop van het gif had plaats in een kleine kroeg nabij de kerk ...'
* Perikelen
Voor de inwoners (van Strijtem) was zo'n kampement altijd een gesel.
Al de avond van de aankomst van de Engelsen probeerden de adjoint-maire en zijn 'cortège' te onderhandelen over het te leveren eten en drinken voor manschappen en paarden, en argumenteerden bij monde van de garde-champêtre: '... wij betreuren innig dat de gemeente arm is en zijn au désespoir dat Milor Wellington zijn moedige soldaten naar zulk een armzalige plaats heeft gezonden, die zo weinig in staat is om hen de bon traitement te bezorgen die ze zo rijkelijk verdienen, terwijl er in het omliggende talrijke rijke en bevolkte dorpen zijn, helemaal in staat om hen convenablement te huisvesten en in al hun behoeften te voorzien. L' année passée werd deze arme commune nog verdrukt en verarmd door de verplichting gedurende verschillende maanden in de behoeften van een korps Pruisen te voorzien. Deze lieden, tuchteloos en bien méchants, plunderden ons zonder mate, en verbruikten roekeloos geheel ons vermogen. Ze lieten ons amper genoeg om in ons ellendig bestaan te voorzien. Daar wij aldus ten onder gebracht en verarmd werden, zal M. le Commandant, we zijn er van overtuigd, willen inzien dat we, niettegenstaande onze goede wil, in de onmogelijkheid verkeren de onmetelijke rantsoenen fourage, enz. die hier geëist worden, te leveren.'
Maar Mercer legde hen het zwijgen op: de legerleiding had zich voldoende 'vergewist van de hulpbronnen der streek eer ze er troepen naar toe zonden' en 'het goed voorkomen van alle vertegenwoordigers, inzonderheid van M. le Maire, bewijst, dat de commune nogal wat eten en drinken voortbrengt.' Dienvolgens worden de heren uitgenodigd 'te gedogen dat we met hen delen, of dat we ons zelf zullen moeten gerieven, wat bien fâcheux zou wezen.'
Daarop stelden de Strijtemnaren voor een ijlbode naar Wellington te sturen om hem 'op de hoogte te brengen van de uiterste onmogelijkheid dat een zo grote eenheid manschappen en paarden zou onderhouden worden door zulk een arme plaats.' Maar manschappen noch paarden konden wachten op eten en drinken. Zou dan de helft van het gevraagde niet volstaan? Mercer maakte er dan korte metten mee en deelde de boeren mee dat zijn kwartiermeester 'over vijf minuten, aan het hoofd van een groep fourageerders, gaat beginnen met hun hoeven, graanzolders en provisiekamers te doorzoeken en zich van het nodige voorzien.' De Strijtemnaren trachtten de soldaten nog te misleiden, maar dan draaide de garde-champêtre schaamteloos mee met de wind, koos partij voor de Engelsen en (bege)leidde hen op hun zoektocht. 'Op twee uren tijds werd brood, fourage en al - ja, meer dan we gevraagd hadden - geleverd.'
Bijkomend plunderden de Engelsen gedurende hun verblijf, zo schreef Mercer, 'precies zoals de anderen, de velden van de landbouwers, met dit verschil nochtans dat wij het op ordelijke wijze en zonder verspilling deden, ... ' (Je moet Engelsman zijn om zoiets te schrijven!) Opnieuw verzetten de boeren zich; waarbij de boer van de kasteelhoeve de lastigste was. Ze stuurden zelfs een rapport naar de hertog van Wellington (die het plunderen verboden had), maar het geschrift werd 'onderdrukt'. De Engelsen gingen gewoon verder met 'zich te behelpen'. Enkele landbouwers, 'die meer plooibaar waren geworden' duidden op den duur zelf aan waar de soldaten konden maaien.
Ook werd 'een voldoende getal landelijke wagens, met hun voerlie en paarden' opgeëist. Weer probeerden de boeren de opeising uit te stellen, wat lukte, maar op de dag van vertrek moesten ze toch leveren.


--------------------------------------------------------------------------
(1) Gebaseerd op de vertaling van dr. M. Cordemans in Eigen Schoon en de Brabander,