boomstructuur: startpagina >
AZ-index > artikelindex V > Van Den Bosch E. >artikel


Van Den Bosch Edmond/soldaat
 

In 1986 vertelde Edmond aan de werkgroep DF-Klokje:

- 'We zaten in het kamp van Beverloo toen in '14 de oorlog uitbrak. Direct moesten we weg, al over Leuven en Tervuren naar het plein van Etterbeek en vandaar verder de Walen (1) in. We hadden nog altijd geen Duitser gezien, maar dat veranderde toen we op een nacht moesten opbreken en naar Halen trekken waar we serieus in slag geraakten en de Duitsers achteruit joegen. Dan naar Leuven waar we zelf slaag kregen, over Aarschot naar Antwerpen; dan per trein naar Gent, zo naar de omgeving van Aalst, Denderleeuw, Wetteren, opnieuw Gent en dan al schietend achteruit tot over de IJzer.

- Daar, vier jaar lang, alle nachten buiten, goed weer of niet. Als jonge mens kan men veel verdragen en uitstaan. Niet alleen van de weersomstandigheden en de ontberingen, maar ook van de aanhoudende schrik zijn laatste dag mee te maken. Klagen hielp niet: altijd opnieuw vooruit, er op of er onder. Soms kon onze aalmoezenier een mis doen ergens in een ast of kapot geschoten onderkomen. Dat was een goed mens! Normaal lagen we op 6 à 9 km met de kanonnen en de paarden achter het front, maar bij troepenbewegingen tijdens het gevecht ook wel eens op maar 200 of 300 meter . Soms zaten we in de overstroomde IJzervlakte en dan weer in Frans Vlaanderen: drie weken front, dan opnieuw achteruit, elk op toer. De samenwerking met andere korpsen was niet altijd even goed, wat dan verlies aan manschappen en materiaal meebracht. Ik werd eenmaal gekwetst: een lanssteek in de arm tijdens een patrouillegevecht, niks erg eigenlijk. De winter van 1915 was de slechtste: de patatten waren bevroren en we kregen alle dagen paardebonen met melksaus en zuur brood. Later kwam er een bakkerij in Adinkerke en de oudere soldaten, gewoonlijk bezig met het graven van tranchées (2), bewerkten het land achter het front en kweekten patatten en groenten.
Eenmaal kreeg ik er nieuws van thuis, in '18, dat vader overleden was.

- Wij Vlamingen waren kameraden door dik en dun: mannen uit Schepdaal, Geraardsbergen en de Vlaanders. De Walen bleven afzijdig maar werden ferm voorgestoken. Alle officieren en de meeste onderofficieren waren Franstalig; de Brusselaars waren de tweetalige oversten. Zoals de vele, vele andere Vlamingen ben ook ik gewoon soldaat gebleven: wij waren minderwaardig, en 't is hier dat ik flamingant geworden ben. Ik was de enige die op 't appel "tegenwoordig" antwoordde in plaats van het reglementaire "présent".
Samen hebben we veel geleden, gekwetsten en doden gezien, ook van onze kameraden zijn er velen gevallen. Zolang we moesten achteruittrekken lieten we de miserie achter ons, maar in '18, bij de grote doorbraak, liepen we er middendoor.

- Tijdens dat groot offensief in '18 staken we de Ieperlee over en achtervolgden de Duitsers. Telkens ze halt maakten begonnen we te schieten. We lagen in Zelzate toen de wapenstilstand ondertekend werd. Alle dagen trokken de Fritsen 20 à 30 km achteruit en wij zoveel vooruit. Zo kwamen wij op zekere dag in Nieuwerkerken bij Aalst waar ik een velo kon lenen om rap-rap eens naar huis te rijden in Lombeek (was dat toen slechte kassei!). Ik was de eerste uit de ganse omgeving die terugkwam en het feest was navenant, maar 's nachts moest ik terug.

- Over Watermaal en Evere ging het verder richting Duitsland. Vanuit Keulen naar Kleef tegen de Nederlandse grens. We lagen er op een boerderij, de Duitsers waren menselijk en we hadden er goed leven. Eenmaal ben ik op al die tijd met verlof naar huis mogen komen en dat was dan nog 14 dagen herstelverlof na een zware griep.

- Eind 1919 mochten we eindelijk voor goed naar huis. Het had zeven jaar geduurd!'


-------------------------------------------------------------------------
(1) Wallonië
(2) Loopgraven