O.-L.-Vr.-Lombeek, Belle Alliance, Ledeberg
Paul De Mont: De Bloeiende Gaarde
|
|
Ninovieter Paul De Mont (1895-1950) schreef vooral toneelstukken, in 1949 zijn enige roman: De bloeiende Gaarde.
Het verhaal speelt zich voornamelijk af in en om Dendergem (lees Ninove) in de periode 1840-1848 en werd dus honderd jaar later geschreven. Bovendien is het een roman. Toch kunnen wij ons, na het lezen van dit boek iets beter indenken hoe die katholieken en liberalen, die o.a. ook door de aankoop van abdijgoederen welstellend waren/werden, stonden tegenover de vele anderen die in die jaren armoede, hongersnood kenden.
Hier en daar komen ook 'Roosdaals plekken' ter sprake:
- Zo slaan in O.-L.-Vr.-Lombeek de pokken toe:
|
Het jaar te voren hebben ze vooral huis gehouden, een beetje hoger op, in Brabant. Te O. L. Vrouw-Lombeek alleen, op een goeie vijfhonderd zielen, honderd veertig zieken, zeven doden, tien geschonden. |
|
- Als de hoofdpersoon Gavrie uit Brussel terugkeert stapt hij af in de Belle Alliance, om er te eten en van paard te verwisselen:
|
Gavrie is op de hoogte van Pamel gekomen, eer hij het zelf weet. Hij stapt af, voor de Belle Alliance. 'n Avond. Staat hun ruin op stal? Kan hij erover beschikken?
- Goed, ik zal hem morgen terugbrengen. Legt er mijn zadel op.
Hij is blij even te kunnen uitblazen, het begint hem in de lenden te hangen. Geen druppel water of bier over de lippen gehad, deze namiddag. Hij krijgt honger ook.
- Slaat me een koppel eieren in de pan, met een snee hesp.
Als hij dat binnen heeft met een ferme teug, is hij weer een vers man.
|
|
- Maar hij moet de heuvel van Ledeberg over:
|
Op de top houdt hij stil. Van daar uit neigt de laatste glooiing van het Brabantse hopland naar de Vlaamse vlakte toe, naar de vlasstreek. Onder zijn voeten de thalweg van de Dender, een groen lint slierend van boven Pollare tot onder Denderleeuw, zo ver reikt de blik van hier uit. Nevel rolt met pakjes over de spiegel van de lijzige rivier. Heel het netwerk van sloten en beken ligt afgetekend door de wasem die er uit opstijgt. Over een uur, als de zon die nu nog piept achter de tabakskouter van Appelterre, helemaal onder zal zitten, zal een matzilveren sluier het landschap bedekken. Nu drijft de mist er nog maar met wolkjes over, als zat in de diepte een reus zijn pijp te roken. |
|
Tenslotte nog een uitsmijter.
Op een vergadering in Geraardsbergen hoort Gavrie dat sommigen weigerig staan tegenover de aanleg van een spoorweg over Ninove naar Denderleeuw:
|
Er wordt gevreesd dat bossen en stromijten zouden in laai gezet worden door de gensters en de vonken gebraakt door het 'vuurspuwend monster'. |
|
|
|
|