Liedekenssanger aangehouden te Pamel |
|
'Tijdens de nacht van 23 op 24 November 1784 waren dieven binnengebroken bij de weduwe Guillelmus Cobbaert ‹‹ende hadden de selve ontnoemen haere dochters kiste, wel voorsien van geldt en kleederen... Een weynigh van het huys hadden ze de kiste opengebroeken ende alles uytgenoemen ten sij eenige treckmutsen, oude hemdens ende klijnigheden...›› De bestolene had ‹‹quaede betrouwen op die vreemde persoonen die soo altijt logeren op de Hoogstraete bij Adriaen van der Kelen››...
Dit leidde tot de aanhouding, door baljuw A. J. A. van Abbeellen, van Joannes de Meyere, 40 jaar oud, geboren te Brugge, ‹‹inwooner van Gend aen het dobbel sloth achter de capucienen››. Ondervraagd, verklaarde deze dat hij ‹‹liedekenssanger ende coopman in cremerijen was... ende geduerigh sich begeeft van de eene plaetse tot de andere... Twee mael was hij tot Paemel geweest... de eerste mael acht dagen naer de aenhouding van sijnen gewesenen gast... de tweede mael den 13den December 1784... vermijnende sijne commerschappen op de merckt van Ninoven te vercoopen... het sneeuw weder hadde hem belet sijne reyse te ondernemen››...
Zijn aanhouding, twee dagen daarop, was ‹‹geschiet om dieswille dat hij sijne liedekens aldaer in de herberge sonder permissie des drossaerts hadde vercocht››. Tot bewijs dat hij een gevestigd koopman was, verklaarde hij dat hij nog voorzien was van ‹‹39 stuivers commerschappen, dat eenige commerschappen hier met hem waeren, andere bij van Cutsem op de merckt tot Aelst ende de andere in sijne wooninge tot Gend››...
Men vond geen schuld in hem en hij werd dan ook ‹‹ontslaakt››.
(Drossaard v. Brab., nr 205) (1)
---------------------------------------------------------------------------
(1) In 'Eigen Schoon en de Brabander' 1950. Aldaar pp. 332, 333. |