boomstructuur: startpagina >
AZ-index > artikelindex S > Sint-Gaugericusparochie > artikel


Sint-Gaugericusparochie/kardinaal Goossens wil de kerk in het midden van de parochie

Toen kardinaal Goossens in 1896 naar Pamel kwam om er het vormsel toe te dienen had hij ‘aan de pastoor van de parochie zijn verlangen uitgedrukt met hem over die belangrijke zaak te spreken en van hem de nodige inlichtingen te bekomen om zo een ernstige beslissing te kunnen nemen.

Het kadastraal plan van de gemeente werd aan de aartsbisschop voorgelegd opdat hij de visu over de ligging van de parochie zou kunnen oordelen.
Volgende voorstellen werden besproken:
1. De kerk herstellen, vergroten en de toren heropbouwen. Dan bleef de kerk voor altijd op het uiteinde van de parochie staan.
2. De parochie in drieën verdelen: dus, de kerk van Pamel laten bestaan, de kapel van Ledeberg tot parochiekerk maken en in Poelk een nieuwe kerk en pastorie bouwen.
3. Een nieuwe kerk in het centrum van de gemeente bouwen.

In het tweede voorstel kwamen veel problemen voor. Vooreerst de uitgestrektheid van de gemeente: die bedraagt namelijk slechts een goeie duizend hectaren. De afstand tussen de drie kerken zou dan te klein zijn. Daarbij, men zou de kerk van Pamel moeten herstellen en in Poelk een nieuwe kerk en pastorie bouwen en, wat de kapel van Ledeberg betreft, zij was nog altijd het eigendom van de hertog de Levis de Mirepoix en zij kon dus niet als parochiekerk dienen als zij hiervoor door de eigenaar niet werd afgestaan. Nog andere opwerpingen werden door de parochianen tegen dit voorstel ingebracht en het grootste deel van hen verlangde dat de kerk in het midden van de parochie zou worden opgericht. Nadat de zaak lange tijd besproken en behandeld was, drukte de aartsbisschop eindelijk zijn verlangen uit de kerk naar het centrum van de parochie over te brengen. De pastoor liet aan zijne Eminentie de aartsbisschop verstaan dat deze oplossing met vele moeilijkheden gepaard zou gaan. Vooreerst ontbraken de geldmiddelen om dit groots ontwerp, het bouwen van een nieuwe kerk en pastorie, uit te voeren. De gemeente was niet in staat om een voldoende toelage te geven. De zaak zou door de parochianen die in de buurt van de oude kerk woonden, bestreden en tegengewerkt worden. Tenslotte bestond er geen zekerheid dat men voor de verplaatsing van de kerk in de gemeenteraad een meerderheid zou bekomen.

Toch drukte zijne Eminentie tegenover de pastoor nogmaals zijn verlangen uit deze gewichtige zaak met ijver en voorzichtigheid te beredderen en ze onder zijn bescherming en met Gods hulp voort te zetten en te voltrekken.'