boomstructuur: startpagina >
AZ-index > artikelindex S > artikel


Schaliënhuis

Aan het begin van de Kerkhofstraat staat het Schaliënhuis, aldus genoemd in het landboek van 1685, omdat het, toen de meeste huizen nog bedekt waren met stro, een dak van natuurleien had. Het huidige bakstenen gebouw werd in het begin van de 17e eeuw opgetrokken. In de loop der jaren werd de voorgevel gecementeerd, maar de rondboogdeur en de kruisvensters, afgeboord met zandsteen, verwijzen nog naar een ver verleden.
In 1372 woonde er de Pamelse baljuw Jan de Hocht en in 1433 baljuw Jan Sorgheloos. (1)
Vele jaren later, in de tweede helft van 19e eeuw, betrok Guillielmus Van der Haegen (Gooik 1808-Pamel 1907) het Schaliënhuis, (voorlopig) de enige Pamelaar van wie geweten is dat hij nog tegen de Hollanders heeft gevochten.
In 1911 kwam Jan Remi Cooman (1885-1963) uit Meerbeke, getrouwd met Joanna Catharina Schoon (1885-1952) er wonen. (2)

 

In de jaren (19)70 werd het Schaliënhuis nog beschreven als:
‘Tweeverdiepingshuis onder zadeldak (pannen), uit XVII en naar verluidt voorheen afhankelijk van het plaatselijk kasteel (rentmeesterswoning?). Bak- en zandsteenbouw. Gecementeerde voorgevel voorzien van een brede rondboogdeur (gecementeerde omlijsting) met ruwe zandstenen imposten en sluitsteen met diamantpunt; kruisvensters onder ontladingsbogen met sluit- en aanzetstenen van zandsteen. Met vlechtingen afgewerkte linkerzijgevel voorzien van een behouden en een gedicht kruisvenster van zandsteen met negblokken en dubbele bakstenen ontlastingsboogjes van één rollaag. In de rechterzijpuntgevel, een behouden en twee gedichte half kruisvensters met negblokken.
Latere bijgebouwen tegen de achtergevel.' (3)

 


foto 2010

 

------------------------------------------------------------------------------
(1) Gerard Van Herreweghen: ‘Pamelse toponiemen: huisnamen', DF-Klokje, 4 e jg, april. Aldaar p. 6.
(2) Grootouders van burgemeester Jozef Cooman.
(3) In 'Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen' 2n Vlaams Brabant Halle Vilvoorde, 2e druk 1977, 827 p. Aldaar pp. 539, 540.